BOMEN OVER BOMEN
Al sinds mensenheugenis nemen bomen een belangrijke plaats in in het leven
van mensen. Uit vrijwel alle beschavingen uit de oudheid zijn heilige bomen
bekend, die een cultische betekenis en functie hadden en als symbool golden
voor onsterfelijkheid en allesomvattende draagkracht. De religieus-mythische
verschijningsvorm van de boom is terug te voeren tot twee oersymbolen: de
wereldboom en de levensboom.
Symbool van onuitputtelijke levenskracht
Religieuze betekenis
Wereldboom
Levensboom
Paradijsverhalen
Bedreigd bestaan
Symbool van onuitputtelijke levenskracht
Alleenstaande bomen zijn markante punten in het landschap: ze functioneren
als oriëntatiepunten voor de reiziger. Bomen bieden beschutting en voedsel
voor de vogels en andere dieren. De boom overtreft in leeftijd, hoogte en omvang
de mens die zich hierdoor van zijn nietigheid bewust wordt. Aan de voet van
boomstammen zijn generaties lang verhalen verteld en doorgegeven. Stambomen
brengen op overzichtelijke wijze generaties mensen "in beeld". Vanwege de
seizoenenlange telkens weer terugkerende levenskracht is de boom het symbool
voor de overwinning op de dood en het eeuwige leven. Altijd groene bomen zoals
de spar, den en taxus zijn bij uitstek het symbool van onuitputtelijke
levenskracht. Takken van palm en olijf zijn traditionele tekenen van overwinning
en vrede.
Bomen bieden ook beschutting tegen de verzengende hitte van de zon of de koude
van de nacht en wijzen op water in de onmiddellijke nabijheid; zijn vruchten
en stam dienen mens en dier tot voedsel en bouwmateriaal om in te wonen en
werken, uit de schors worden stoffen gewonnen die hun toepassing vinden in
het dagelijks leven.
In sprookjes en legenden zien we mensen geboren worden uit en veranderd in
planten of bomen, en dienen ze als woonplaats voor elfen en kabouters.
In andere mythische vertellingen leeft de ziel van mensen verder als boom.
Zo blijft in het sprookje van de jeneverbesboom de moeder die daaronder begraven
ligt, verbonden met haar vermoorde kind, zodat aan dit kind door de kracht
van de boom nieuw leven als uit de moederschoot geschonken wordt. De hazelaar
die Assepoester op het graf van haar moeder plant, groeit uit tot een boom,
die haar rijkelijk beloont en geluk brengt.
Bomen hebben niet zelden een heilzame of magische kracht in zich. Keltische
priesters ontleenden hun naam ("druïden") aan de eik ("drys"); en wie vertrouwd
is met Asterix-albums weet welke dramatische uitwerking de beruchte toverdrank
van de maretakken op de Romeinse legioenen had!
Religieuze betekenis
Juist vanwege deze veelzijdigheid van functies hebben bomen van oudsher
religieuze betekenis gehad. Zo speelde de eik in de indo-germaanse cultuur
en streken rond de Middellandse Zee een belangrijke religieuze rol, maar ook
in Japan werd en wordt nog grote symbolische waarde aan deze boom toegekend.
De Sumerische (natuur)god Doemoezi werd als levensboom vereerd. Bekend is ook
de afbeelding van de Egyptische godin Hathor, die in de gedaante van een boom
eten en drinken aan de overledene aanreikte. In de Grieks-Romeinse religie
is de eik speciaal toegewijd aan de hoogste godheid. Het is dan ook niet toevallig
dat eiken in oude mythen en sagen opvallend vaak door de bliksem worden getroffen:
bliksem en donder waren immers de machtsmiddelen van Jupiter en Zeus. Het
beroemdste heiligdom in de Grieks-Romeinse oudheid was daarom ook het eikebos
van Zeus bij Dodona (in Epirus), waarin de godheid Zeus zich in het ruisen
en ritselen van de bladeren openbaarde. Deze oudste orakelplaats van de Grieken
heeft zijn wortels in een nog veel oudere vruchtbaarheidscultus (3000 v. Chr.).
Zo smolten in Dodona de cultus rond de godin van de aarde (Gaia) en de boomcultus
in elkaar.
Maar ook zonder een directe band met het goddelijke was de boom in de oudheid
een symbool van het leven: wie zich aan een boom vergrijpt, bedreigt de wortels
waarmee het leven zich voedt. Daarom was het in de Babylonische cultuur streng
verboden schade toe te brengen aan bomen en stonden er fikse straffen op het
vellen ervan; en in het Oude Testament werd het volk van Israël uitdrukkelijk
verboden in een oorlog vruchtbomen te vernietigen (Deuteronomium 20, 19).
Over "kappen met kappen" gesproken...!
In het oude Palestina neemt de eik een bijzondere plaats in; hij heeft daar
met name de betekenis van de verbonds-boom: de hardheid van eikehout staat
niet alleen symbolisch voor onsterfelijkheid, maar zijn ook de stille getuigen
van eeuwige beloften en verbondssluitingen. In het heiligdom van Baal-Berith
stonden - bij Sichem - heilige eiken; en Jahwe openbaarde zich in de eik van
Mamre bij Hebron (Genesis 18, 1).
Ook elders in het Oude Testament is veelvuldig sprake van bomen die een
symbolische betekenis hebben. Jahwe vergelijkt zichzelf in Hosea 14, 9 met
de kracht en vruchtbaarheid van de altijd groene cypres. De rechtvaardige mens
die zich aan Jahwe's geboden houdt, wordt in Psalm 92, 13-16 vergeleken met
een groene en frisse palmboom; en in Psalm 1 heet "gelukkig de man, die niet
treedt in het overleg van de bozen...Als een boom is hij, wortelend waar water
stroomt, die vrucht draagt in het seizoen, zijn gebladerte zal niet verdorren".
Steeds opnieuw wordt de rechtvaardige en godsvruchtige mens vergeleken met
een boom (Jeremia 17, 8; Jesaja 61, 3). In het Hooglied zingt de bruid: "Als
een appelboom tussen de bomen in het woud is mijn beminde onder de jongemannen"...
(Hooglied 2, 3). In Daniël 4, 7-24 speelt het oeroude beeld van de wereldboom
een rol bij koning Nebukadnessar die in Babel droomde van een wereldrijk. En
in het boek Job is de boom het symbool van moed, hoop en uithoudingsvermogen:
"Voor een boom is er hoop; zelfs omgehouwen kan hij nog uitbotten, opnieuw
in bladeren schieten" (Job 14, 7 vv). Sommige bomen (zoals bijvoorbeeld de
terebinten bij Betel, Jabes en Ofra of de tamarisken van Berseba en Gibea)
waren zo bekend, dat alleen al het noemen ervan voldoende was om de plaats
van samenkomst aan te duiden.
In het Nieuwe Testament wordt vaak het beeld van de boom en zijn vruchten gebruikt
om het onderscheid tussen goed en kwaad aan te duiden (vgl. bv. Matteüs 12,
33). In de parabel van het mosterdzaadje vergelijkt Jezus het Rijk Gods met
een boom (Matteüs 13, 31 vv) en zichzelf met een wijnstok (Johannes 15, 1 vv).
Vruchtbare en onvruchtbare bomen zinspelen op goede en slechte mensen; vgl.
de gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom (Lucas 13, 6-9) of "Elke boom die
geen goede vruchten draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen" (Matteüs
3, 10).
Wereldboom
Het archetype van de wereldboom treffen we in vrijwel alle culturen in een
of andere vorm aan. Het motief van de wereldboom is het duidelijkst aanwezig
bij de noordelijke en Amerikaanse herdersvolkeren, dat van de levensboom is
eerder terug te vinden bij volkeren op het zuidelijk halfrond.
De imposante, uit de diepte van de aarde oprijzende boom is het symbool voor
het behoud van de schepping en voor alles wat te maken heeft met de binnenkant
van de werkelijkheid: geen dode materie, maar levend organisme is de basis
en het fundament van alles. De wereldboom staat voor continuïteit en stabiliteit
van het leven.
Typerend voor de wereldboom is, dat hij niet zomaar ergens groeit, maar in
het centrum van de wereld staat. Hij heeft een door God geschapen "dragende"
functie, en vormt de verbinding tussen onderwereld, hemel en aarde. In de
machtige boom, die zich vanuit de diepte van de aarde verheft, woont de mens
zoals een vogel zich nestelt in de takken en bladeren van een boom.
Van de Sjamanen (voorgangers in o.a. Australische en Siberische religieuze
culturen) zijn rituelen bekend, waarbij dezen in trance hemelwaarts opstijgen
via een boom, waarvan in de stam negen inkepingen (symbolisch voor de negen
hemelen) zijn gemaakt. Jacob's droom over de engelenladder die op de aarde
stond en waarvan de top tot in de hemel reikte (Genesis 28, 10 vv) vertoont
duidelijk verwantschap met de idee van de boom als wereldas (axis mundi).
Een voorbeeld van de wereldboom is de door de Germanen vereerde heilige boom
Irminsul ("de alles dragende zuil"). Een ander voorbeeld is de Germaanse boom
Yggdrasil (zie verderop in dit artikel). De lindebomen die vroeger in het centrum
van een dorp stonden (of - ook nu nog - in een stad: vgl. de Tilburgse lindeboom)
kunnen eveneens worden gezien als een afspiegeling van de wereldboom; evenals
de boom, die door bouwvakkers op het dak van een huis dat zijn hoogste punt
bereikt heeft, geplaatst wordt (de vlag voor het pannebier is daarvan zonder
twijfel een afgeleide vorm!). Ook herinnert de meiboom die in het begin van
de lente op een centrale plaats in stad of dorp wordt opgericht aan de idee
van de wereldboom. In de bouwstijl van verafgelegen zuidzee-culturen worden
de dragende balken van een huis nog steeds gezien als de belangrijkste elementen
voor de stabiliteit: de centrale paal geldt als heilig, wordt dan ook feestelijk
ingewijd en voorzien van kunstig houtsnijwerk om de goden gunstig te stemmen.
De Griekse Ionische zuilengalerijen met hun formidabele draagkracht kunnen
worden verklaard vanuit het motief van de wereldboom; deze gestileerde
dadelpalmbomen vinden hun oervorm in het Assyrië van de eerste eeuw. Nog andere
voorbeelden in dit verband zijn de Duitse "Rolandszuilen", die sinds 1241 her
en der werden opgericht. In deze zuilen weerspiegelt zich niet alleen de oude
idee van de dragende kracht van de wereldboom, maar ook het "ordenende" karakter
ervan: volgens oude legenden kwamen de goden dagelijks aan de voet van de
Yggdrasil bijeen om recht te spreken. De wereldboom komen we - in gekerstende
vorm - ook tegen in de christelijke traditie: het kruis van Jezus Christus,
waarin de symboliek van zowel de wereld- als de levensboom ineengesmolten zijn.
Een christelijke legende verhaalt, hoe uit het hout van de boom van kennis
van goed en kwaad Jezus' kruis gemaakt zou zijn. Van hieruit is het nog maar
een kleine stap naar de palmpaas en om de kruisen op hoge bergtoppen te
interpreteren als dragende krachten van de wereld.
Een bijzondere variant van de wereldboom vindt men terug in het indische denken:
het beeld van de omgekeerde boom. In de hindoeïstische Katha-Upanisad en
Bhagavad-Gita is sprake van een boom, waarvan de wortels naar boven wijzen,
en de takken en bladeren naar beneden: de vijgeboom Açvatha (ficus religiosa)
die met zijn drie hoofdwortels de drieëenheid van het boedddisme (Brahman,
Visjnu en Shiva) symboliseert, en waarvan de vele vertakkingen de uiteindelijke
eenheid van het goddelijke willen uitdrukken. Ook in de joodse Kabbala
(middeleeuwse mystieke leer) worden mens, God en de wereld met elkaar verbonden
middels het beeld van een omgekeerde boom, de Sefiroth.
Uiteraard worden aan de wereldboom ook heilzame krachten toegekend: hij is
niet alleen de grond van alles wat bestaat, maar geeft de mens ook de mogelijkheid
om verlost te worden van ellende en misère. Tot op de dag van vandaag kennen
we daarvan nog voorbeelden, zoals de "Heilige Eik" in het Brabantse Oirschot
en de bekende "koorts- of lapjesboom" bij de St. Walrick-kapel in het
natuurgebied van de Hatertse vennen bij Nijmegen (waarin lapjes die aan het
zieke lichaam zijn "aangestreken" worden gehangen). Mogelijk kan hier zelfs
een verband gezien worden met de cultische offers die men in vroeger tijden
aan heilige bomen bracht.
Helaas zijn in de loop der tijden onder invloed van het christendom veel "heilige
bomen" gevloerd. Karel de Grote liet in 772 de Germaanse Irminsul vernietigen,
om op ondubbelzinnige wijze de superioriteit van het christelijk geloof als
voorbeeld te stellen. Een andere Germaanse boom, de eik van Donar, werd door
Bonifatius in 723 bij Geismar geveld; met het hout ervan werd een kapel gebouwd
en toegewijd aan de heilige Petrus. En de Romeinse keizer Theodosius I liet
al enige eeuwen daarvoor (in 392) het heiligdom in Dodona sluiten en verwoesten.
Levensboom
De levensboom staat symbolisch voor de onuitputtelijke levenskracht en
overwinning op de dood. Hij is het centrum van het zich steeds weer vernieuwende
leven. Aan zijn takken groeien smakelijke vruchten, die de mens onsterfelijk
maken wanneer hij ervan eet. Bij de Semang-pygmeeën uit Maleisië is de boom
het centrale beeld van de doodsmythe. Om deze boom te bereiken moet de mens
eerst sterven. Na een lange reis van de ziel bereikt hij na veel ontberingen
en gevaren de mapic-boom, waaraan zachte volle borsten groeien. Wanneer de
ziel zich genesteld op de warme takken en zich heeft volgedronken, voelt hij
zich weer jong worden en wordt op zekere dag opnieuw geboren.
De plaats waar de boom groeit duidt niet alleen op de aanwezigheid van water
zonder meer, maar op het levengevend water dat in grote stromen uitvloeit over
de aarde. Zo rijst volgens de Tibetaans-boeddhistische traditie de levensboom
Zambu op uit het Marvo-meer, dat zelf weer de bron vormt van vier grote rivieren,
die na zeven bochten weer terugstromen in het meer. Een soortgelijke
voorstelling is ook terug te vinden in de Openbaring van Johannes: "En voor
de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom
de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren" (Openbaring
4, 6). De Openbaring van Johannes eindigt met het visioen van het hemelse
Jeruzalem, waar de levensboom een centrale plaats inneemt: "Toen toonde mij
de engel de rivier met het water des levens, helder als kristal, die ontwelde
aan de troon van God en van het Lam. Zij liep midden door de straat van de
stad, en op haar oevers, aan weerszijden, stond het geboomte des levens, dat
twaalfmaal vrucht draagt, elke maand eens" (Openbaring 22, 1-2). Aan de
symboliek van het levengevende meer herinnert ook een scène met een lotusblad
in de oud-indische mythologie over Brahman, waarin Prajapati als de god van
de schepping afgebeeld wordt. Ook in veel andere hindoeïstische en Egyptische
mythen is de lotusbloem het oersymbool van alle leven.
Paradijsverhalen
In de oude Mesopotamische cultuur was het gebruikelijk om heiligdommen op te
richten in schitterend aangelegde tuinen. En hoewel het verband tussen deze
cultuur en oud-testamentische geschriften tot nu toe nooit overtuigend is
aangetoond (vgl. de "Bijbel-Babel-discussie), mag desondanks toch worden
aangenomen dat de idee van een paradijselijke tuin toch dezelfde wortels heeft.
De tuin (park, lusthof) van Eden, waarin Jahwe de boom van kennis van goed
en kwaad plaatste, voert ongetwijfeld terug tot gemeenschappelijke
traditiestromen.
Het motief van een paradijselijke tuin, waarin aan een bijzondere boom de
"levensvruchten" hangen, vinden we niet alleen in het oud-testamentische
Genesis-verhaal. Ook de Griekse mythologie maakt melding van een tuin, waarin
een appelboom staat die gouden vruchten draagt: een huwelijksgeschenk van Gaia
(de godin van de aarde) aan Zeus' gemalin Hera. Wie van deze appels at, zou
- volgens de overlevering - eeuwig jong blijven. Ook in de Germaanse mythologie
wordt verteld over de Yggdrasil: een reusachtige es, overdekt met dauw, altijd
groen, groeiend boven de bronnen van Urd (een van de drie Nornen, de Germaanse
noodlotszusters). In de omgeving van deze boom ontspringt de heilige bron Mimir,
waarin de god Odin een van zijn twee ogen verborgen hield. Met het daaruit
opborrelende water besprenkelen de Nornen iedere dag deze levensboom, om hem
eeuwige jeugd en blijvende kracht te geven.
Het motief van de levensboom en paradijstuin is dus in veel culturen en
godsdiensten aanwezig. Ook in de islam heeft het zijn sporen nagelaten;
voorbeelden daarvan zijn o.a. de kunstige aangelegde tuinen met talloze heilige
bronnen zoals in Granada. Maar ook in het shintoïsme en de daarop geïnspireerde
Japanse tuinarchitectuur is het motief aanwezig. De Japanse tuin symboliseert
de natuurlijke levensordening, waarbinnen de mens zijn plaats moet proberen
te vinden.
De beschrijving van een belangrijk symbool in de joodse godsdienst - de
zevenarmige kandelaar, vgl. Exodus 25, 31-40 - roept het beeld op van een
bloeiende boom; deze menora wordt wel eens gezien als een afspiegeling van
de levensboom uit de oude Mesopotamische cultuur. De idee van de lichtdragende
boom (kerstbomen!) is terug te vinden in de vormen van Chanoekka-kandelaars
en -lampen (Chanoekka = Lichtfeest van de Joden, als herinnering aan de
herovering en herinwijding van de tempel in Jeruzalem in 165 v. Chr.).
In alle mythische verhalen over de levensboom geldt, dat de vruchten van
onsterfelijkheid niet of slechts met gevaar van eigen leven te bemachtigen
zijn. De tuin is vrijwel altijd moeilijk toegankelijk en de levensboom zelf
wordt zwaar bewaakt door monsterlijke dieren of mythologische wezens. Alleen
halfgoden of helden slagen erin het avontuur te overleven. En zelfs áls het
al lukt de gouden appel te bemachtigen, dan nóg volgt onverbiddelijk de teruggave
ervan: daarvoor waakte Pallas Athene in de tuin van de Hesperiden, of de
afschuwwekkende draak Nidhögg aan de voet van de Yggdrasil. In geen enkele
mythe wordt de mens dus onsterfelijkheid gegund. Ook in het oud-testamentische
scheppingsverhaal is dit motief nog duidelijk zichtbaar: Jahwe verdrijft de
mens na het eten van de boom van kennis van goed en kwaad definitief uit het
paradijs en stelt een engel met een vlammend zwaard aan om te verhinderen dat
de mens zich nog eens aan de levensboom vergrijpt.
Bedreigd bestaan
In onze geïndustrialiseerde en verstedelijkte samenleving is het slecht toeven
voor de levens- en wereldboom.
Kinderen in grote stadsagglomeraties, onder de rook van verstikkende
industriegebieden en temidden van betonnen woonblokken, hebben nauwelijks meer
weet van wat boompje-klimmen is, kunnen geen hutten bouwen in bomen, laat staat
dat ze heimelijk kunnen smullen van de kersen uit de tuin van de buurman.
Niet alleen dreigt het tropisch regenwoud te bezwijken onder de ondraaglijke
last van de voortdurende uitstoting van chemische afvalstoffen en de onbegrensde
behoeften van de industrie, ook elders vallen grote stukken bos ten prooi aan
erosie tengevolge van de ongebreidelde expansiedrang van onze
consumptiemaatschappij.
Laten we zuinig zijn op onze bomen...anders overleven we het niet.
LITERATUUR
Dit artikel (gepubliceerd in SCHOOL EN GODSDIENST 1991-2) is grotendeels gebaseerd op:
Hermann Kirchhoff (Hrsg), Ursymbole und ihre Bedeutung für die religiöse
Erziehung, Kösel, München, 1982, S. 61-85.
Gerhold Becker, Die Ursymbole in den Religionen, Styria, Graz-Wien-Köln, 1987,
S. 164-187.
De boom. Project van de Projectgroep Interreligieuze Dialoog (PID), Amsterdam,
1990 (met name de inleiding).
Lies Dalemans/Cor Sinnema, Schooljaarkalender 1990-1991, Gooi en Sticht,
Hilversum, 1990.
B. Reicke-L. Rost, Bijbels-historisch woordenboek, Spectrum, Utrecht/Antwerpen,
1969 (Aula 391), lemma "boom" 279-280 (M.A.Beek).
Woordenboek van bijbelse beelden en symbolen, KBS, Boxtel, 1975.
A. Bertholet en H. Freiherr von Campenhausen, Van Goor's Encyclopedisch
Woordenboek der Godsdiensten, Den Haag, 1970.
A. Eliot, Mythen van de mensheid, Kosmos, Amsterdam, 1977.