VITABERNA

 

 


Pastoraal atelier

Levoland 

Relimarkt

Bronnenmagazijn

 

GODEN EN VUUR

Wanneer een vonkje sproeit,
wanneer het as gloeit,
keren wij ons
de oude goden toe.

(Johann Wolfgang von Goethe)

De vlammen van het magische, heilige vuur brandden niet meer zo vredig in deze nieuwe periode van de geschiedenis der mensheid. Het zich over Europa verbreidende christendom droeg ertoe bij door nog overgebleven heidense vuurceremoniën te verbieden of te kerstenen. De oude denkwijzen bleken echter hardnekkig - bijvoorbeeld bij de beoordeling van het volk ten opzichte van het nieuwe beroep ijzersmid. Door hun ‘macht over het vuur’ kregen zij in de oudheid en ook nog in de middeleeuwen de reputatie mensen te zijn met bovennatuurlijke krachten die konden genezen en zelfs de toekomst voorspellen. Mythen, sagen en sprookjes maakten vaak grote helden van hun. Lang daarvoor in de vroegste oudheid, waren sjamanen de ‘meesters van het vuur’ geweest. Hun rol van tovenaar en medicijnman werd nu ingenomen door de vuursmeden, de ‘magiërs van de metallurgie’ - misschien vergelijkbaar met de reaktie van een kermisbezoeker wanneer hij naar een ‘vuurvreter’ of ‘vuurspeler’ kijkt en de rillingen langs zijn rug voelt lopen (uit: A. Spring/F. Abel/G. Brunamontini, Flamma Magica. Europoli & Eurolex, Hersching, 1992).

Oude bronnen en legenden
Vuur in Romeinse en Griekse oudheid
Vuur in het Zoroastrisme
Vuur in het Hindoeïsme

Oude bronnen en legenden
In veel oude mythen, legenden en verhalen stond het (heilige) vuur onder onmiddellijke hoede van de goden. Zo verhaalt een Indische mythe bijvoorbeeld hoe Matarisjwan het vuur van god Agni naar de aarde bracht. En in een Japanse scheppingsmythe staat opgetekend hoe Izanami de vuurgod Hinokagoetsoetsji voortbracht en vervolgens door hem werd verteerd.
Ierse bronnen maken melding van het oude Keltische lentefeest Beltane, dat op jaarlijks op 1 mei plaatsvond. Het vee ging op die dag voor het eerst weer naar de wei toe en moest daarbij tussen twee vuren door lopen om allerlei ziekten af te zweren. Tijdens andere feesten werden grote vreugdevuren ontstoken, waarop ongetwijfeld offers aan de goden werden gebracht. Germaanse bronnen verhalen van Ijslandse scheppingsmythen, waarin ijs en vuur in de kosmische ruimte werden gemixed. In de Germaanse mythologie is Loki de vuurgod.


De mens is een vuur.
Zijn spraak is de brandstof,
zijn adem de rook,
zijn tong de vlammen,
zijn ogen de kolen,
zijn oren de vonken.

(oud Indiaans spreekwoord)

In de Azteekse en Mayaanse godsdiensten wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen ‘oude’ en ‘jongere’ goden. In Centraal-Amerika was de god van het vuur steeds een oude god. De meest bekende vuurgoden zijn Xiuhtecuhtli en Huêhuêteotl (of Huêhuêcoyotl). De eerstgenoemde was de mensen goedgezind, de tweede zorgde meestal voor onheil en rampspoed. De Inka’s kregen het vuur van Viracocha, de zonneschepper. De heilige vuren werden ontstoken door met behulp van een soort ‘parabolische spiegels’ warmte aan de zon te onttrekken. In Hawaii woonde in de vulkaankrater Kilauea de vuurgodin Pele.
Volgens een oude legende die leefde onder de Djiwaro-Indianen in het noordwesten van Peru ontdekte Takkea als eerste hoe hij vuur kon maken door twee stokjes tegen elkaar te wrijven. Daarop probeerden vogels zijn vuur te stelen, maar hij ving ze, braadde ze op zijn vuur om ze daarna met smaak te verorberen. Op een dag zag Takkea’s vrouw Himboei een kolibri hulpeloos rondfladderen. Ze nam het beestje mee naar binnen. In een onbewaakt ogenblik stak het vogeltje zijn staart in het vuur en nam zo het vuur mee naar buiten om het met andere mensen te delen. In scheppingsmythen van de Navaho-Indianen is het de prairiewolf die het vuur van de goden steelt, terwijl in Peru de jaguar als symbool voor de goddelijke vuurbrenger stond. 

Zwarte god, vuurgod,
vandaag vraag ik om uw hulp.
Met een zigzagbliksem die uit uw tenen barst,
zult u mij verdedigen.
Met uw gewaad van vuursteen zult u mij beschermen.
Met de zigzagbliksem die uit uw scheiding barst,
zult u mij weer gezond maken.
Met uw geest die angst en schrik verspreidt,
zult u mij genezen.

(Gebed om genezing van de Navajo-Indianen)

Het wereldbeeld van de Nieuw-Zeelandse Maori’s werd sterk bepaald door hun eerbied voor dingen die tapu (heilig) waren. Vuur kon bijvoorbeeld tapu worden wanneer het door priesters voor bepaalde plechtigheden was aangestoken, omdat een god dan in het vuur tot leven zou zijn gebracht. Een soortgelijk verhaal als de legende van Takkea werd verteld door de Noord-Australische Dzjoeans. Een norse man, Koimoel, wist hoe hij vuur moest maken, maar wilde zijn geheim niet met anderen delen. De kolibri Wirrit-wirrit stal op zekere dag de vuurstokjes en gaf die aan de mensen.
Waar in het verre verleden de Sumeriërs, de Babyloniërs en Assyriërs woonden, zijn de vuurgoden Nusku en Gibil afkomstig. Zij waren tevens boden van de goden en brachten nu eens onheil, dan weer geluk en voorspoed naar de mensen.

Vuur in Romeinse en Griekse oudheid
Vuur speelde bij de oude Grieken en Romeinen in velerlei opzichten een belangrijke rol. Vuur werd door hen beschouwd als een van de krachtigste natuurbronnen en als onmisbaar element voor de menselijke beschaving.

In Homerus’ Ilias en Odyssee kunnen we lezen hoe vuur een functie heeft als symbool van overwinning en nederlaag, om te koken, voor warmte en licht, en voor het cremeren van hun doden. In de boeken van geschiedschrijvers als Herodotus en Thucydides leren we vooral het verwoestend gebruik van vuur kennen: om in oorlogstijd huizen, oogst en andere eigendommen te vernielen. Daarnaast had vuur een belangrijke functie voor huishoudelijke doeleinden, al naargelang ieders sociale positie: niet iedereen kon zich in die tijd een eigen oven, kookgelegenheid of verwarmingsbron permitteren.

De betekenis van vuur weerspiegelde zich natuurlijk ook in de godsdienst en de mythologie. De dagelijkse rituelen van de eredienst speelden zich voornamelijk af rond het brengen van offers op een altaar waarop vuur brandde. Dat vuur moest vooral zuiver blijven en werd daarom met eerbied en ontzag behandeld, zowel thuis (de huiselijke haard) als in de tempels waar dag en nacht het ‘heilige stadsvuur’ brandde.

De Griekse goden van het vuur waren Hestia (godin van de huiselijke haard) en Hephaistos (patroon van smeden, kunstenaars en ambachtslieden), oorpronkelijk een Klein-Aziatische demon van het haardvuur. Hephaistos - zoon van Zeus en Hera - groeide in het oude Griekenland uit tot de god van het vuur, voorgesteld als een kreupele man met een baard. De Romeinse evenknie van Hephaistos was Vulcanus, god van het (vooral verwoestende) vuur. Zijn werkplaats bevond zich onder de Etna en andere vulkanen.Ter herinnering aan de grote brand van Rome (onder Nero) stichtte keizer Domitianus een altaar voor Vulcanus. Bovendien had Vulcanus binnen en buiten Rome een tempel en een standbeeld. Zijn feest werd gevierd op 23 augustus: de Vulcanaliën. Ook Hestia had haar Romeinse evenbeeld: Vesta, de haardgodin. Haar feest (de Vestalia) werd vooral gevierd door de bakkers en de molenaars. Om het haardvuur te verzorgen en te bewaren traden jonge meisjes voor dertig jaar in dienst van haar tempel om het haardvuur - dat eeuwig brandend moest blijven - te verzorgen en te bewaren. De straf die deze ‘Vestaalse maagden’ ten deel viel wanneer ze in gebreke bleven, was onbarmhartig: een levend graf was hun gruwelijk lot.

Het meest bekende verhaal dat ons door de eeuwen heen werd overgeleverd, is de mythe van Prometheus. Toen de wagen van de zonnegod Helios voorbijreed, stal hij met een licht ontvlambare vlasstengel het vuur en ijlde met deze fakkel van de Olympus naar de aarde om het vuur onder de mensen te verdelen. Woedend stuurde oppergod Zeus de beeldschone Pandora naar de aarde met een argeloos geschenk: een fraaie doos, waaruit echter allerlei ziekten en rampen te voorschijn kwamen. De legendarische held zelf - kleinzoon van Oeranos, de hemelgod - werd voor zijn vermetele diefstal wreed door de goden gestraft: hij werd vastgeklonken aan een rots op een bergtop en iedere dag kwam een arend het aangegroeide deel van zijn lever wegpikken. In Griekenland is het tot op de dag van vandaag gebruikelijk dat boeren vlasstengels gebruiken om na de Paasnachtmis het vuur van de paasvlam mee naar huis te nemen.

Vuur in het Zoroastrisme
Meer dan 3000 jaar geleden trad in het Noord-Oosten van het oude Iran een spraakmakend profeet voor het voetlicht: Zarathustra (Zoroaster in het Grieks). Zijn ‘prediking’ riep van meet af aan veel weerstand op en uiteindelijk werd hij dan ook op hoge leeftijd vermoord. Kort samengevat luidde zijn leer: het geloof in één God (Ahura Mazda), het bestaan van hemel en hel, de komst van een verlosser, de opstanding van de doden en het laatste oordeel (wanneer twee vijandige legers elkaar zullen ontmoeten en mensen in vuur het beslissend moment zullen moeten ondergaan). Om aan de islamitische onderdrukking te ontkomen, ontvluchtte aan het eind van de negende eeuw een groep aanhangers naar India, waar zij ‘parsi’s’ werden genoemd. In India mochten zij hun godsdienst in alle vrijheid beoefenen en konden zij het ‘heilig vuur’, symbool van hun geloof, ontsteken.

Zoroaster zag in het oude vuurritueel (een van de belangrijkste rituelen) een symbool van het licht en de algemeen geldende wet van God. Vuur was niet alleen het zinnebeeld en tevens zoon van Ahura Mazda (‘de Wijze Heer’), maar ook symbool van waarheid en rechtvaardigheid. Vuur moet van elke ontwijding gevrijwaard blijven. Noch de zon, noch de ogen van de ongelovige mogen het zien. Het vuur wordt op een centrale plaats in een vuurtempel - voor vreemdelingen niet toegankelijk - bewaard en zorgvuldig door priesters in stand gehouden. Voordat de priesters de vuurrituelen gaan uitvoeren, moeten ze een reinigingsrite ondergaan, gevolgd door een negendaagse afzondering. Om het heilige vuur niet te verontreinigen, zeggen ze hun gebeden met een doek voor de mond op. Voor vreemdelingen is de tempel niet toegankelijk. Het belangrijkste vuur is Bahram, de koning der vuren, gekroond en op een troon gezeten. Zoroastriërs bidden vijf keer per dag voor een haardvuur of andere lichtbron, en (ont)knopen daarbij het heilig koord (kusti) dat driemaal om hun middel is geslagen. Wanneer de gelovigen het vuur bezoeken is hun voorhoofd bedekt met as, ten teken van nederigheid, gelijkheid en bron van kracht.

Vuur in het Hindoeïsme

Gij, Agni, de brandende,
bent geboren uit de hemel,
uit water, uit planten, uit steen.
Hoe u door een stuk hout ontvlamd wordt,
ontvlam mij door uw wijsheid,
uw inzicht en uw heilige glans.

(Gebed tot de Hindoe-god Agni)

Gij zijt geboren uit vlammen,
o stralende,
Gij zijt de god Agni,
hoogste levenskracht.
Groot zijt gij,
groot zijn uw werken, o Agni,
die de werelden vervult
met uw macht.

(Rig-Veda II, 2: III, 6)

Tot het kleurrijke godenpantheon van het hindoeïsme behoort Agni, god van het vuur (Latijn: ignis), spil tussen de wereld van mensen en die van de goden. Agni werd geboren uit zon, bliksem, aarde, hout en water. Agni is de god van het haardvuur en de heer van het offervuur (havyavahana). Hij verdrijft de duisternis, houdt de demonen op afstand en beschermt mensen voor ziekte en tovenarij. Bij de hindoe-gelovigen neemt de verering van de vuurgod Agni een bijzondere plaats in tijdens de puja (godsdienstoefening of eredienst thuis). Het heilig vuur op het thuisaltaar mag niet gebruikt worden om boven te koken en slechts bepaalde houtsoorten mogen worden gebruikt om het vuur brandend te houden. Het mag nooit uitgaan en om het aan te steken moet een speciale methode worden gebruikt: door twee stokjes hout tegen elkaar aan te wrijven. De zwaarste verplichting van het gezinshoofd is het maandelijkse offer van de pinda (rijstbal) tijdens de Shraddha die begint en eindigt met brandoffers aan de goden in het heilig vuur. De Tyagis - Indiase monniken zoeken de verlichting door eenwording met het vuur, dat zij iedere morgen ontsteken voordat zij gaan mediteren en Agni aanbidden. In de loop der jaren verzamelen zij zoveel hitte, dat het vuur van de verlichting in henzelf gaat branden.

Gewijde vuurrituelen spelen bij veel andere godsdienstige ceremonies een rol. Zo voert een hindoe-priester een gewijd vuurritueel uit tijdens de ‘haarknipceremonie’ bij kinderen, waardoor ouders hopen dat hun kind een goede toekomst tegemoet zal gaan. En ook tijdens de ‘heilige draad ceremonie’ leidt de priester een gewijd vuurritueel en hangt daarbij een wit katoenen koord onder de rechterarm over de linkerschouder van de jongen, die daardoor een nieuwe fase in zijn leven binnengaat.

Tijdens een hindoe-huwelijksplechtigheid zitten bruid en bruidegom voor een heilig vuur (homa). Het wordt aangestoken in een vierkante metalen of stenen bak (yajna-kund), waarin het bruidspaar ghee (gesmolten, geclarificeerde boter) en granen (symbolen van vruchtbaarheid) gooien. Daarna lopen beiden hand in hand, met de uiteinden van hun kledingstukken aan elkaar geknoopt en in zeven stappen om het vuur heen: de eerste voor voedsel, de tweede voor kracht, de derde voor voorspoed, de vierde voor geluk, de vijfde voor kinderen, de zesde voor het genieten van genoegens en de zevende voor levenslange vriendschap. Hindoes cremeren hun doden en geloven dat het vuur het lichaam weliswaar verbrandt, maar dat de ziel blijft voortleven om opnieuw geboren te worden. Bij een crematie steekt de oudste zoon de brandstapel aan, terwijl een hindoe-priester een aantal mantra’s (verzen) opzegt. Het belangrijkste en in het Westen meest bekende hindoe-feest is Divali, gewijd aan de godin Lakshmi. Het vijf dagen durende lichtjesfeest symboliseert de overwinning van het goede op het kwade, van het licht op de duisternis. Meestal wordt er rond dit feest grote schoonmaak gehouden en huizen en tempels versierd met slingers, bloemen en olielampjes (diva’s). Er is groot vuurwerk en het nieuwe hindoe-jaar begint.


GEBRUIKTE LITERATUUR

Hugo Brandt Corstius, Water en vuur. Aramith, Haarlem, 1995.

J. Goudsblom, Vuur en beschaving. Meulenhoff, Amsterdam, 1992.

A. Spring/F. Abel/G. Brunamontini, Flamma Magica. Europoli & Eurolex, Hersching, 1992.

A. Eliot, Mythen van de mensheid. Kosmos/Heideland-Orbis, Amsterdam/Hasselt, 1977.

A. Bertholet/H. Freiherr von Campenhausen, Van Goor’s Encyclopedisch Woordenboek der Godsdiensten, Van Goor Zonen, Den Haag, 1970.

F. König, Der Glaube der Menschen. Herder, Wien/Freiburg/Basel, 1985.

G. Parrinder, De grote godsdiensten, Amsterdam Boek, Amsterdam, 1972-1974.

P. B. Clarke, Godsdiensten van de wereld, Van Holkema &Warendorf, Houten, 1993.

G. Schwab, Griekse mythen en sagen,Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1964.

(DIt artikel verscheen eerder in SCHOOL EN GODSDIENST 1999-2/3)

 

Terug naar overzicht