DE
AARDE ONDER DE LOEP
Dag en nacht
Seizoenen
Zomer, herfst, winter, lente
Zonnewendepunten
Klimaten
Gematigd zeeklimaat
Landklimaat
Tropisch klimaat
Poolklimaat
Weer
Luchtcirculatie,
wolken en neerslag
Kringloop van water
Wind
Hoge en lage
drukgebied
Warmte- en koufront
Luchtvervuiling
Broeikaseffect
Ozonlaag
In beweging
Aardbeving
Vulkanen en geisers
Eb en vloed
Tijdzones
De aarde, een van de planeten die zijn rondje
om de zon draait. Een grote bol met land en water. Met een dampkring eromheen,
waardoor leven mogelijk is. Geschatte leeftijd: 4 tot 5 miljard jaar. Het
aardoppervlak bestaat uit land en water. Meer dan 70% van de oppervlakte
bestaat uit water: zeeën, oceanen, rivieren en ijs. Om
heel onze aarde zit een dunne laag lucht. In die lucht zit de zuurstof die
mensen, dieren en planten zo hard nodig hebben om te kunnen leven: de
atmosfeer of dampkring. De buitenste laag
van de aarde – de aardkorst - is zo’n 30 tot 50 kilometer dik. Ze bestaat
uit zand en stenen: stollingsgesteenten (graniet, basalt),
afzettingsgesteenten of sedimenten (zandsteen, kalksteen) en
metamorfegesteenten (marmer). In deze steenlagen is van alles te vinden:
metaalertsen, goud, zilver, diamant, gas, olie, steenkool (fossiele
brandstoffen). Het middelpunt, de kern van de aarde, is ontzettend heet, wel
4000 graden. Hij bestaat uit twee delen: de binnenkern en de buitenkern. De
binnenkant is vast, de buitenkant bestaat uit een soort vloeibaar metaal.
[naar boven]
DAG EN
NACHT
De aarde draait rondjes. Iedere 24 uur
draait ze een keer om haar eigen as. Wanneer het aan de ene kant van de aarde
licht is, is het aan de andere kant donker: dag en nacht.
[naar boven]
SEIZOENEN
De aarde draait in één jaar tijd om
de zon. Bovendien staat onze aarde niet helemaal recht, maar een beetje
schuin. De zon verlicht daardoor de aarde niet het hele jaar overal even veel.
De schuine stand van de aarde zorgt ervoor dat de ene helft van het jaar de
bovenkant van de aarde (het noordelijk halfrond) en de andere helft van het
jaar de onderkant (het zuidelijk halfrond) naar de zon is toegekeerd. De zon
is ten opzichte van de aarde zo groot, dat alle zonnestralen vrijwel
evenwijdig aan elkaar invallen. Door de bolling van de aarde is de invalshoek
echter niet overal hetzelfde: 14,5 graden (noordpoolcirkel), 43 graden
(noorderkeerkring), 90 graden (evenaar), 66,5 graden (zuiderkeerkring), 23,5
graden (zuidpoolcirkel). Rondom de evenaar blijft dus altijd hetzelfde licht
invallen. Boven de polen zijn er perioden van veel licht (pooldag) en perioden
van vrijwel geen licht (poolnacht), omdat het licht daar altijd onder een hele
grote hoek invullen.
Op 21 maart (het begin van onze lente) en 21
september (het begin van onze herfst) zijn dag en nacht even lang: het is dan
12 uur licht en 12 uur donker. Op 21 juni staat de zon naar het noordelijk
halfrond van de aarde gekeerd: het begin van onze zomer. Op die datum is het
verschil tussen dag- en nachtlengte het grootst: op geen enkel tijdstip in het
jaar is de dag langer en de nacht korter. Voor mensen die op het zuidelijk
halfrond wonen, is de situatie precies andersom: daar begint op 21 juni de
winter! Een half jaar later, op 21 december, staat de zon naar het zuidelijk
halfrond gekeerd: het begin van onze winter. Op die datum is het verschil
tussen dag- en nachtlengte ook weer het grootst: op geen enkel tijdstip in het
jaar is de dag korter en de nacht langer. Voor mensen die op het zuidelijk
halfrond wonen, is de situatie precies andersom: daar begint op 21 december de
zomer! Beide data – 21 juni en 21 december – noemen we
"zonnewendepunten", omdat dan de dag resp. de nacht het langst
duren.
Als het op het bovenste helft van de aarde (het noordelijk halfrond) lente of
zomer is, dan is het op de onderkant (het zuidelijk halfrond) herfst of
winter. In de zomer is het meestal warm en zijn de dagen lang, in de herfst
wordt het kouder en zijn de dagen korter. In de winter valt er vaak sneeuw, is
het dikwijls koud, zijn de dagen kort en de nachten lang. In de lente komt de
zon weer terug en wordt het warmer. Zomer, herfst, winter en lente noemen we
"seizoenen". Seizoenen worden dus bepaald door a) de draaiing van de
aarde om de zon en b) de stand van de aarde ten opzichte van de zon.
[naar boven]
KLIMATEN
Het gemiddelde weer in een bepaalde
streek van de aarde noemen we 'klimaat'. Zo'n gemiddelde wordt berekend door
over een groot aantal jaren (minstens dertig jaar) allerlei gegevens over het
weer bij te houden en te meten: hoe koud of hoe warm het doorgaans is
(temperatuurmetingen), of er veel of weinig bewolking aanwezig is, hoeveel
neerslag er valt en in welke vorm, of het vaak waait en hoe hard
(windmetingen) enz.
Voor het bepalen van welke klimaat voor welke streek geldt, is echter niet
alleen het gemiddelde van temperatuur, neerslag, temperatuur zeewater,
precieze samenstelling van de lucht enz. van belang, maar ook de extremen die
voorkomen, zoals: of er vaak hittegolven voorkomen of dat mensen last hebben
van zware regenval of overstromingen. Al die gegevens zijn van belang om te
bepalen welk klimaat voor een bepaalde streek geldt.
Op aarde heerst niet overal hetzelfde klimaat. Heel grof gesproken kunnen we
de klimaatzones indelen in:
- tropen (23,5 graad NB, kreeftskeerking tot 23,5 ZB, steenbokskeerkring)
- gematigde zone (23,5 – 66,5 graden NB/ZB; t/m 40 graden spreken we van
subtropen);
- poolstreken (vanaf 66,5 graad)
[naar boven]

Gematigd)
zeeklimaat
Nederland ligt in de "gematigde zone" tussen de tropen en
de Noordpool. In deze zone maken warme tropische lucht en polaire lucht
contact met elkaar, met als gevolg frontvorming. In streken waar de zon lang
niet altijd en onder een grote invalshoek schijnt, en dicht bij een warme
golfstroom liggen waardoor veel vochtige en relatief warme lucht het land op
wordt geblazen, vormen zich wolken en gaat het sneller regenen. In de zomer
blijft het water in de zee koel en de wind neemt die temperatuur van het water
en de lucht erboven mee naar het land. In de winter koelt de zee minder af dan
het land en is de temperatuur hoger dan de lucht. De wind neemt die warme
lucht mee landinwaarts. Daardoor blijven de zomer relatief koel en de winters
warm. Het hele jaar door valt er regelmatig regen. Vanwege al die kenmerken
zeggen we dan dat we in die streken een gematigd zeeklimaat hebben. Het
landschap is vanwege de regelmatige regen tamelijk groen: veel planten, veel
bomen. Een perfecte plek voor mensen om te wonen, om vee te laten grazen en
gewassen te kweken.
[naar boven]
Landklimaat
Het klimaat van landen waar de (warme golfstroom van de) zee weinig
invloed heeft, wordt gekenmerkt door hete zomers en strenge winters. Het hele
jaar door valt er regelmatig neerslag, maar de hoeveelheden zijn over het
algemeen niet groot omdat de verdamping van water veel minder is. Een
landklimaat is heel geschikt voor de landbouw en veeteelt en biedt mensen een
prima woongelegenheid. In landen met een landklimaat wonen dan ook, net zoals
in landen met een (gematigd) zeeklimaat, meestal flink wat mensen
[naar boven].
Tropisch
klimaat
In gebieden met een tropisch klimaat [tussen 5-20 graden ten
noorden en zuiden van de evenaar] schommelt de temperatuur in de zomer tussen
de 35-45 graden en in de winter tussen de 20-25 graden. Voor mensen die hier
wonen (rond de evenaar dus), is het bijna altijd hetzelfde weer. Omdat de zon
daar altijd en vrijwel loodrecht op de aarde schijnt, is het er altijd heel
warm. In bepaalde gedeelten van het jaar (natte moesson) regent het vaak en
overvloedig (tropische regenbuien: veel regen in korte tijd), in andere
gedeelten van het jaar regent het veel minder (droge moesson). Tropische
gebieden bevatten veel zeldzame planten- en bomensoorten in de oer- en
regenwouden: ze worden wel eens de longen van de aarde genoemd, omdat ze veel
zuurstof produceren en bovendien verhinderen dat de bodem uitdroogt. Het
ontbossen van deze gebieden door het ongebreideld kappen van bomen kan daarom
zeer schadelijke gevolgen hebben voor het totale klimaat op aarde.
[naar boven]
Poolklimaat
De gebieden op de uiterste
puntjes van de aarde noemen we de poolgebieden (Noordpool en Zuidpool). Het
zijn de koudste plekken op aarde: de lichtinval van de zon is zo klein, dat de
aarde er nog nauwelijks verwarmd wordt. De poolgebieden zijn bedekt met een
dikke laag ijs en grote ijsbergen. Het kan er wel 50 graden onder nul worden.
Vanwege die extreem lage temperaturen zijn de poolgebieden voor mensen geen
aangename streken om te leven: mensen kunnen slecht tegen de kou.
[naar boven]
WEER
Overal op aarde is er ‘weer’, maar
het is lang niet overal hetzelfde weer. Bovendien is het weer vaak aan
verandering onderhevig. De verklaring daarvoor: ons weer wordt bepaald door de
zon, de draaiende aarde (om de zon en om haar eigen as) en de luchtlaag die om
de aarde draait (de dampkring of atmosfeer). Het zonlicht warmt de aarde en
het (zee)water op (instraling). Op haar beurt verwarmt de aarde de atmosfeer
(uitstraling). Hoe groter de invalshoek van het zonlicht op aarde, hoe minder
warm het op die plekken wordt: als de zon recht boven een plek op aarde staat,
verlicht en verwarmt ze een beperkt gebied intensief. Maar naarmate de zon
minder recht boven een plek op aarde staat, verlicht en verwarmt ze een groter
gebied minder intensief. Hoe meer zonlicht er op de aarde valt, hoe warmer de
atmosfeer wordt.
[naar boven]
Luchtcirculatie,
wolken en neerslag
Lucht die warm wordt, zet uit, wordt lichter en gaat stijgen. Grote
'bellen' met warme lucht stijgen samen met (onzichtbare) waterdamp in een
koudere omgeving op. Wanneer deze luchtbellen in hogere luchtlagen terecht
komen, koelt de lucht af. Als de lucht voldoende is afgekoeld en verzadigd is
van waterdamp, kunnen zich wolkendruppels en wolken vormen. Op hun beurt
veroorzaken deze wolken neerslag. Neerslag die naar beneden komt in de vorm
van regen, hagel of sneeuw.
[naar boven]
Kringloop
van water
Met de warme lucht stijgt waterdam op, zowel vanuit zee als vanuit
land (plassen, kanalen, rivieren). Wanneer wolken vol met waterdamp en
waterdruppels zitten, kan er neerslag vallen op aarde. Veel water dat naar
beneden valt, komt terecht in sloten, plassen, rivieren, kanalen enz.
waarvandaan het naar zee stroomt (run off). Een groot deel van het water dat
naar beneden valt, wordt door de aarde opgenomen en zakt in de grond. We
kunnen dat later weer als drinkwater omhoog halen. Het gebruikte water wordt
vervolgens weer afgevoerd naar kanalen en rivieren, die in zee stromen. Dan
kan het gehele proces weer van voren af aan beginnen.
[naar boven]
Wind
Lucht stroomt lucht altijd van gebieden met teveel lucht (hoge
druk) naar gebieden met een tekort aan lucht (lage druk). Op plekken waar het
heel warm is stijgt veel warme lucht op en ontstaat een lage drukgebied. Op
plekken waar het koud is, daalt de lucht en ontstaat een hoge drukgebied. Aan
het aardoppervlak ontstaat daardoor een luchtstroming van het gebied met
teveel aan lucht (hoge drukgebied, H) naar het gebied met een tekort aan lucht
(lage drukgebied, L). Dit veroorzaakt wind.
De wind komt bij ons nooit uit dezelfde hoek. Vaak komt hij uit het westen
(vanuit zee), maar ook waait de wind wel eens vanuit het oosten, zuiden of
noorden. Dit komt omdat de windrichting wordt bepaald door de opeenvolging van
gebieden waar teveel lucht is (hoge drukgebieden) en waar een tekort aan lucht
is (lage drukgebieden).
[naar boven]
Hoge
en lage drukgebied
Lucht die verwarmd wordt, zet uit, wordt lichter en gaat stijgen.
aan het aardoppervlak ontstaat een tekort aan lucht. De druk wordt kleiner en
er ontstaat een lage drukgebied. Het stijgen van de lucht in een lage
drukgebied gaat meestal snel. De bijbehorende wind is doorgaans dan ook
krachtig. De stijgende lucht neemt waterdamp mee, koelt bij het stijgen af en
veroorzaakt bewolking en neerslag.
Lucht die afkoelt, krimpt, wordt zwaarder en gaat dalen. Aan het aardoppervlak
ontstaat een overschot aan lucht. De druk wordt groter en er ontstaat een hoge
drukgebied.
In een hoge drukgebied daalt de lucht dus. Dat gaat meestal langzaam en
daardoor is er vrijwel geen wind. De dalende lucht is droog, omdat de
waterdamp immers al bij het stijgen in het lagedrukgebied voor een groot deel
als neerslag verdwenen is. In een hogedrukgebied mag je dus zonnig weer
verwachten.
[naar boven]
Warmte-
en koufront
Warme en koude luchtstromen
zijn voortdurend in beweging. Soms is er hoge druk, soms lage druk. Warme en
koude lucht mengen zich niet echt, maar schuiven wel over elkaar heen. Waar
dat gebeurt, ontstaat er een front (warmte- of koufront).
[naar boven]
IN
BEWEGING
Aardbeving
De korst van de aarde is niet één geheel, maar bestaat uit
verschillende platen. Die platen schuiven regelmatig tegen en over elkaar
heen. Bovendien kreukelt er een heleboel gesteente omhoog. Zo ontstonden heel
lang geleden de bergen. Het schuiven van
aardplaten geeft veel gerommel en geweld: een aardbeving. Dan worden er huizen
beschadigd of worden zelfs hele gebouwen verwoest. Als de aardplaten onder de
bodem van de oceaan tegen elkaar schuiven, kan dat hele hoge vloedgolven
veroorzaken: een tsunami.
[naar
boven]
Vulkanen
en geisers
Ook binnenin de aarde is het niet stil. Het rommelt en pruttelt
overal. Onder de aardkorst zit gloeiend heet, gesmolten gesteente: magma. Als
er ergens een zwakke plek of opening in de aardkorst zit, dan knalt dat magma
met een geweldige kracht naar buiten (net zoals olie en gas). Dat gebeurt bij
vulkanen: bergen met een opening in de top. Magma dat naar buiten komt en weer
stolt, noemen we lavagesteente.
Maar er stroomt niet alleen magma en lava uit de
aarde. Soms komt er ook warm water uit. Dat water heeft zich eerst verzameld
in ondergrondse grotten. Daar wordt het verhit door het hete, vloeibare
gesteente. Water en stoom worden kokend heet en ontsnappen door een nauwe buis
naar buiten. Zo’n ‘watervulkaan’ heet een geiser.
[naar boven]
Eb en
vloed
Ook het water op aarde is voortdurend in beweging. Twee keer per
dag is het eb, twee keer per dag is het vloed. Deze getijdebewegingen hebben
te maken met de maan en de zon. Net zoals de aarde ons aantrekt
(aantrekkingskracht), trekt de maan het zeewater van de aarde aan. Waar het
zeewater het dichtst bij de maan staat, is de aantrekkingskracht het grootst
en is het vloed. Waar het zeewater het verst van de maan staat, is de
aantrekkingskracht het kleinst en is het eb. Zelfs de aantrekkingskracht van
de planeten hebben invloed op het water, dat daardoor de vloed nog hoger kan
worden.
Ook de zon heeft aantrekkingskracht op de aarde. De invloed van de zon op het
zeewater merken we het best als zon, aarde en maan op één lijn staan. De
aantrekkingskracht van de zon geeft het zeewater dan nog eens een extra
duwtje. We spreken dan van springtij.
Bij al deze krachten is er ook nog sprake van een andere kracht: de
centrifugale kracht.. De maan trekt namelijk de zee direct aan en de
tegenoverliggende vloedgolf ontstaat door de centrifugale kracht die
veroorzaakt wordt door het draaien van het aarde-maan-systeem rond een
gemeenschappelijk zwaartepunt, dat in de aarde een weinig van het centrum
verwijderd ligt.
[naar boven]
LUCHTVERVUILING
Als we niet zorgvuldig met de
grondstoffen en energiebronnen van onze aarde omspringen, zullen deze
voorraden op den duur uitgeput raken. Daarom is het goed dat we gebruikte
batterijen, glas en papier inzamelen. Daarom is het goed om niet altijd met de
auto te gaan en meer de fiets te pakken. Daarom moeten we blijven zoeken naar
andere mogelijkheden om energie op te wekken (waterkracht, windenergie,
zonne-energie). Maar er is nog een reden om zorgvuldig met de grondstoffen van
de aarde om te springen. Want als we de luchtlaag om de aarde steeds meer
vervuilen, zal dat onze gezondheid ernstig in gevaar brengen. Daarom is het
goed dat auto's met katalysatoren worden uitgerust om de uitlaatgassen schoner
te maken. Daarom is het goed om de mestoverschotten te beperken. Daarom moeten
we blijven zoeken naar andere mogelijkheden om de gebruikte grondstoffen zo
min mogelijk vervuild aan de aarde terug te geven.
[naar boven]

Broeikaseffect
De luchtlaag om de aarde werkt eigenlijk als een soort 'broeikas'.
De lucht in die broeikas bestaat uit allerlei soorten gassen zoals zuurstof (O2),
ozon (O3), koolstofdioxide of koolzuurgas (CO2) en nog
veel meer andere gassen en scheikundige verbindingen. Van alles precies
evenveel en genoeg om het leven op aarde voor mensen mogelijk te maken.
Wanneer we echter het evenwicht tussen al die gassen en scheikundige
verbindingen verstoren, raakt het hele proces van slag. En dat is nu precies
wat er gebeurt als we blijven doorgaan met het vervuilen van de luchtlaag.
Eerstens: allerlei stofdeeltjes die wij produceren komen in de luchtlaag
terecht (smog door industrie, maar ook door natuurverschijnselen zoals grote
vulkaanuitbarstingen), zodat het zonlicht minder gemakkelijk door die
verontreinigde luchtlaag kan komen. Tweedens: door de overmatige/massale
verbranding van natuurlijke grondstoffen (zoals steenkool, hout, olie en gas:
de "fossiele grondstoffen") en het gebruik van CFK's
(chloorfluorkoolwaterstoffen: verbindingen die bijvoorbeeld worden gebruikt
als koelvloeistof in koelkasten en diepvriezers, als drijfgas in spuitbussen
en als 'blaasgas' bij de productie van schuimplastic) voegen we veel te veel
koolzuurgas (koolstofdioxide, CO2) aan de luchtlaag toe.
Koolzuurgas is op zich een onschadelijk gas. Maar het heeft één nadelige
eigenschap: het laat het zonlicht toe, maar slorpt ook de warmtestraling die
door de aarde aan de luchtlaag wordt afgegeven op (absorptie). Koolzuurgas
gedraagt zich dus als een broeikas: het laat licht door en houdt warmte vast.
Gevolg: de luchtlaag, die als een beschermende 'thermodeken' om de aarde zit,
wordt daardoor steeds warmer. En in de regen die op aarde valt zitten allerlei
vervuilende stoffen: "zure regen". Slecht voor de bomen, want die
sterven af. Slecht voor eeuwenoude versieringen op kerken en gebouwen in de
stad, want die vervuilen sterk en worden zwart.
[naar boven]
Ozonlaag
Er is nog iets waardoor onze gezondheid in gevaar komt,
wanneer het evenwicht in de luchtlaag om de aarde verstoord wordt. Dat heeft
te maken met een ander gas, namelijk ozon. Ozon is net zoals koolzuurgas een
gas dat in de luchtlaag om de aarde voorkomt. Er zit maar een heel klein
beetje van in. Toch is ozon heel belangrijk voor mensen. Want het beschermt
ons lichaam tegen de schadelijke "ultraviolette stralen" van de zon.
Omdat er maar zo'n klein beetje ozon in de luchtlaag zit, is het namelijk heel
kwetsbaar. Ozon kan heel slecht tegen de al eerder genoemde CFK's die wij in
de luchtlaag uitstoten. Als we de hoeveelheid ozon in de luchtlaag op peil
willen houden, moeten we dus de uitstoot van al die CFK's drastisch beperken.
Geleerden van de hele wereld zijn al een hele tijd bezig om te onderzoeken hoe
snel en hoe ernstig de ozonlaag in de luchtlaag wordt aangetast. Daarbij
proberen ze ook antwoorden te vinden op allerlei vragen die er zijn rond het
"ozongat".
Over de gevolgen van dit alles zijn de wetenschappers nog niet uitgestudeerd.
We kunnen dus nu nog niet zeggen tot welke veranderingen in het klimaat deze
verstoringen zouden kunnen leiden. Vrijwel zeker is dat door verbranding van
de fossiele brandstoffen en agrarische activiteit de concentraties
broeikasgassen steeds hoger zullen worden, waardoor de temperatuur op aarde
langzaam gaat stijgen. Een gevolg daarvan zou kunnen zijn dat het ijs van de
poolkappen gaat afsmelten. Gevolg daarvan: de zeespiegel zou kunnen gaan
stijgen en onze dijken en dammen zouden te laag worden en waardoor ons land
voor een groot deel onder water zou komen staan.
[naar boven]
TIJDZONES
De aarde is verdeeld over 24 tijdzones.
Dit tijdzonesysteem (met Greenwichtime als standaard "nul"; elke
zone is 1 uur) is vastgesteld tijdens de Internationale Meridiaanconferentie
in 1884. Elke zone te verdelen in 1 uur (60 minuten, 60 seconden). De
Nulmeridiaan (= Lat. "middaglijn") is een denkbeeldige lijn van
noord naar zuid, lopend door de Londense voorstad Greenwich. Het is begin- en
eindpunt voor alle tijdzones over de wereld, ligt precies op 0 lengtegraad. In
graden: een tijdzone van 1 uur is de zone tussen twee lengtegraden die de
evenaar op 306gr:24 snijden=15graden. 90 Graden verschil tussen twee
lengtegraden geeft dus een verschil van 90:15= 6 uur tijdverschil aan.
Alle afstanden en tijden worden vanaf deze nulmeridiaan gemeten op basis van
hoeveel lengtegraden ze ervan af liggen. Dit systeem heet Greenwichtijd, GT of
Universele tijd; is standaardtijd voor hele wereld. Sommige landen (bv.
Rusland, Verenigde Staten, Canada, Brazilië) hebben meerdere tijdzones.
De datumgrens is een denkbeeldige lijn van noord naar zuid langs 180ste
lengtegraad (Stille Oceaan, oostelijk van puntje Siberië/westelijk puntje
Alaska). Deze lijn ligt gunstig, omdat ze niet door een dichtbevolkt gebied
loopt (geen steden bv). Er is een beetje gesmokkeld. "Oversteken"
van deze lijn = veranderen van datum. Tegenwoordig (sinds 1967) bepaalt Parijs
de wereldtijd. Sinds 1999 is er al 22 keer een seconde aan de tijd toegevoegd.
Naar het westen gaand, wordt het dus steeds een uur vroeger. Naar het oosten
gaand, wordt het steeds een uur later.
Voorbeeld: als je vanuit Londen (Greenwich)
telefoneert naar Calcutta (op ongeveer 90 graden van de 0-meridiaan over
Londen), dan is het daar 9 uur later, dus 4 uur ’s middags: de zon is daar 6
uur eerder "opgegaan". Zouden we uit Londen op maandagochtend 10 uur
naar Wellington (Nieuw Zeeland) bellen, dan is het daar (180 graden
oostelijker) maandagavond 10 uur ’s avonds, 12 uur later dan in Londen. Gaan
we nu ook nog op maandag tien uur ’s morgens uit Londen naar New Orleans (90
graden westerlengte) bellen, dan is het daar 6 uur vroeger, maandag 4 uur in
de ochtend, want de zon moet daar nog opkomen. En op de Samoa-eilanden zijn ze
nog niet naar bed, want dan is het daar (180 graden westerlengte) 12 uur
vroeger, dus zondag 10 uur ’s avonds.
Voorbeeld datumlijn: aan de Amerikaanse (oostelijke) kant van de datumlijn is
het zondagavond 10 uur en aan de Indonesische (westelijke) kant is het op
hetzelfde moment maandagavond 10 uur. Vlieg je over de datumlijn, richting
Hawaï of Amerika, dan moet je je horloge dus een dag terugzetten; vlieg je
eroverheen richting Japan of Nieuw Zeeland, dan moet je je horloge (datum) een
dag vooruitzetten.
[naar boven]
Terug naar
overzicht