VITABERNA

 

 


Pastoraal atelier

Levoland 

Relimarkt

Bronnenmagazijn

 

DE AARDE ONDER DE LOEP

Dag en nacht
Seizoenen

     Zomer, herfst, winter, lente
     Zonnewendepunten

Klimaten

     Gematigd zeeklimaat
     Landklimaat
     Tropisch klimaat
     Poolklimaat

Weer

     Luchtcirculatie, wolken en neerslag
     Kringloop van water
     Wind
     Hoge en lage drukgebied 
     Warmte- en koufront

Luchtvervuiling

     Broeikaseffect
     Ozonlaag

In beweging

     Aardbeving
     Vulkanen en geisers
     Eb en vloed

Tijdzones

De aarde, een van de planeten die zijn rondje om de zon draait. Een grote bol met land en water. Met een dampkring eromheen, waardoor leven mogelijk is. Geschatte leeftijd: 4 tot 5 miljard jaar. Het aardoppervlak bestaat uit land en water. Meer dan 70% van de oppervlakte bestaat uit water: zeeën, oceanen, rivieren en ijs. Om heel onze aarde zit een dunne laag lucht. In die lucht zit de zuurstof die mensen, dieren en planten zo hard nodig hebben om te kunnen leven: de atmosfeer of dampkring. De buitenste laag van de aarde – de aardkorst - is zo’n 30 tot 50 kilometer dik. Ze bestaat uit zand en stenen: stollingsgesteenten (graniet, basalt), afzettingsgesteenten of sedimenten (zandsteen, kalksteen) en metamorfegesteenten (marmer). In deze steenlagen is van alles te vinden: metaalertsen, goud, zilver, diamant, gas, olie, steenkool (fossiele brandstoffen). Het middelpunt, de kern van de aarde, is ontzettend heet, wel 4000 graden. Hij bestaat uit twee delen: de binnenkern en de buitenkern. De binnenkant is vast, de buitenkant bestaat uit een soort vloeibaar metaal.
[naar boven]

DAG EN NACHT
De aarde draait rondjes. Iedere 24 uur draait ze een keer om haar eigen as. Wanneer het aan de ene kant van de aarde licht is, is het aan de andere kant donker: dag en nacht.
[naar boven]

SEIZOENEN

De aarde draait in één jaar tijd om de zon. Bovendien staat onze aarde niet helemaal recht, maar een beetje schuin. De zon verlicht daardoor de aarde niet het hele jaar overal even veel. De schuine stand van de aarde zorgt ervoor dat de ene helft van het jaar de bovenkant van de aarde (het noordelijk halfrond) en de andere helft van het jaar de onderkant (het zuidelijk halfrond) naar de zon is toegekeerd. De zon is ten opzichte van de aarde zo groot, dat alle zonnestralen vrijwel evenwijdig aan elkaar invallen. Door de bolling van de aarde is de invalshoek echter niet overal hetzelfde: 14,5 graden (noordpoolcirkel), 43 graden (noorderkeerkring), 90 graden (evenaar), 66,5 graden (zuiderkeerkring), 23,5 graden (zuidpoolcirkel). Rondom de evenaar blijft dus altijd hetzelfde licht invallen. Boven de polen zijn er perioden van veel licht (pooldag) en perioden van vrijwel geen licht (poolnacht), omdat het licht daar altijd onder een hele grote hoek invullen.

Op 21 maart (het begin van onze lente) en 21 september (het begin van onze herfst) zijn dag en nacht even lang: het is dan 12 uur licht en 12 uur donker. Op 21 juni staat de zon naar het noordelijk halfrond van de aarde gekeerd: het begin van onze zomer. Op die datum is het verschil tussen dag- en nachtlengte het grootst: op geen enkel tijdstip in het jaar is de dag langer en de nacht korter. Voor mensen die op het zuidelijk halfrond wonen, is de situatie precies andersom: daar begint op 21 juni de winter! Een half jaar later, op 21 december, staat de zon naar het zuidelijk halfrond gekeerd: het begin van onze winter. Op die datum is het verschil tussen dag- en nachtlengte ook weer het grootst: op geen enkel tijdstip in het jaar is de dag korter en de nacht langer. Voor mensen die op het zuidelijk halfrond wonen, is de situatie precies andersom: daar begint op 21 december de zomer! Beide data – 21 juni en 21 december – noemen we "zonnewendepunten", omdat dan de dag resp. de nacht het langst duren.
Als het op het bovenste helft van de aarde (het noordelijk halfrond) lente of zomer is,
dan is het op de onderkant (het zuidelijk halfrond) herfst of winter. In de zomer is het meestal warm en zijn de dagen lang, in de herfst wordt het kouder en zijn de dagen korter. In de winter valt er vaak sneeuw, is het dikwijls koud, zijn de dagen kort en de nachten lang. In de lente komt de zon weer terug en wordt het warmer. Zomer, herfst, winter en lente noemen we "seizoenen". Seizoenen worden dus bepaald door a) de draaiing van de aarde om de zon en b) de stand van de aarde ten opzichte van de zon.
[naar boven]

KLIMATEN
Het gemiddelde weer in een bepaalde streek van de aarde noemen we 'klimaat'. Zo'n gemiddelde wordt berekend door over een groot aantal jaren (minstens dertig jaar) allerlei gegevens over het weer bij te houden en te meten: hoe koud of hoe warm het doorgaans is (temperatuurmetingen), of er veel of weinig bewolking aanwezig is, hoeveel neerslag er valt en in welke vorm, of het vaak waait en hoe hard (windmetingen) enz.
Voor het bepalen van welke klimaat voor welke streek geldt, is echter niet alleen het gemiddelde van temperatuur, neerslag, temperatuur zeewater, precieze samenstelling van de lucht enz. van belang, maar ook de extremen die voorkomen, zoals: of er vaak hittegolven voorkomen of dat mensen last hebben van zware regenval of overstromingen. Al die gegevens zijn van belang om te bepalen welk klimaat voor een bepaalde streek geldt.
Op aarde heerst niet overal hetzelfde klimaat. Heel grof gesproken kunnen we de klimaatzones indelen in:
- tropen (23,5 graad NB, kreeftskeerking tot 23,5 ZB, steenbokskeerkring)
- gematigde zone (23,5 – 66,5 graden NB/ZB; t/m 40 graden spreken we van subtropen);
- poolstreken (vanaf 66,5 graad)
[naar boven]

Gematigd) zeeklimaat
Nederland ligt in de "gematigde zone" tussen de tropen en de Noordpool. In deze zone maken warme tropische lucht en polaire lucht contact met elkaar, met als gevolg frontvorming. In streken waar de zon lang niet altijd en onder een grote invalshoek schijnt, en dicht bij een warme golfstroom liggen waardoor veel vochtige en relatief warme lucht het land op wordt geblazen, vormen zich wolken en gaat het sneller regenen. In de zomer blijft het water in de zee koel en de wind neemt die temperatuur van het water en de lucht erboven mee naar het land. In de winter koelt de zee minder af dan het land en is de temperatuur hoger dan de lucht. De wind neemt die warme lucht mee landinwaarts. Daardoor blijven de zomer relatief koel en de winters warm. Het hele jaar door valt er regelmatig regen. Vanwege al die kenmerken zeggen we dan dat we in die streken een gematigd zeeklimaat hebben. Het landschap is vanwege de regelmatige regen tamelijk groen: veel planten, veel bomen. Een perfecte plek voor mensen om te wonen, om vee te laten grazen en gewassen te kweken.
[naar boven]

Landklimaat
Het klimaat van landen waar de (warme golfstroom van de) zee weinig invloed heeft, wordt gekenmerkt door hete zomers en strenge winters. Het hele jaar door valt er regelmatig neerslag, maar de hoeveelheden zijn over het algemeen niet groot omdat de verdamping van water veel minder is. Een landklimaat is heel geschikt voor de landbouw en veeteelt en biedt mensen een prima woongelegenheid. In landen met een landklimaat wonen dan ook, net zoals in landen met een (gematigd) zeeklimaat, meestal flink wat mensen
[naar boven].

Tropisch klimaat
In gebieden met een tropisch klimaat [tussen 5-20 graden ten noorden en zuiden van de evenaar] schommelt de temperatuur in de zomer tussen de 35-45 graden en in de winter tussen de 20-25 graden. Voor mensen die hier wonen (rond de evenaar dus), is het bijna altijd hetzelfde weer. Omdat de zon daar altijd en vrijwel loodrecht op de aarde schijnt, is het er altijd heel warm. In bepaalde gedeelten van het jaar (natte moesson) regent het vaak en overvloedig (tropische regenbuien: veel regen in korte tijd), in andere gedeelten van het jaar regent het veel minder (droge moesson). Tropische gebieden bevatten veel zeldzame planten- en bomensoorten in de oer- en regenwouden: ze worden wel eens de longen van de aarde genoemd, omdat ze veel zuurstof produceren en bovendien verhinderen dat de bodem uitdroogt. Het ontbossen van deze gebieden door het ongebreideld kappen van bomen kan daarom zeer schadelijke gevolgen hebben voor het totale klimaat op aarde.
[naar boven]

Poolklimaat
De gebieden op de uiterste puntjes van de aarde noemen we de poolgebieden (Noordpool en Zuidpool). Het zijn de koudste plekken op aarde: de lichtinval van de zon is zo klein, dat de aarde er nog nauwelijks verwarmd wordt. De poolgebieden zijn bedekt met een dikke laag ijs en grote ijsbergen. Het kan er wel 50 graden onder nul worden. Vanwege die extreem lage temperaturen zijn de poolgebieden voor mensen geen aangename streken om te leven: mensen kunnen slecht tegen de kou.
[naar boven]

WEER
Overal op aarde is er ‘weer’, maar het is lang niet overal hetzelfde weer. Bovendien is het weer vaak aan verandering onderhevig. De verklaring daarvoor: ons weer wordt bepaald door de zon, de draaiende aarde (om de zon en om haar eigen as) en de luchtlaag die om de aarde draait (de dampkring of atmosfeer). Het zonlicht warmt de aarde en het (zee)water op (instraling). Op haar beurt verwarmt de aarde de atmosfeer (uitstraling). Hoe groter de invalshoek van het zonlicht op aarde, hoe minder warm het op die plekken wordt: als de zon recht boven een plek op aarde staat, verlicht en verwarmt ze een beperkt gebied intensief. Maar naarmate de zon minder recht boven een plek op aarde staat, verlicht en verwarmt ze een groter gebied minder intensief. Hoe meer zonlicht er op de aarde valt, hoe warmer de atmosfeer wordt.
[naar boven]

Luchtcirculatie, wolken en neerslag
Lucht die warm wordt, zet uit, wordt lichter en gaat stijgen. Grote 'bellen' met warme lucht stijgen samen met (onzichtbare) waterdamp in een koudere omgeving op. Wanneer deze luchtbellen in hogere luchtlagen terecht komen, koelt de lucht af. Als de lucht voldoende is afgekoeld en verzadigd is van waterdamp, kunnen zich wolkendruppels en wolken vormen. Op hun beurt veroorzaken deze wolken neerslag. Neerslag die naar beneden komt in de vorm van regen, hagel of sneeuw.
[naar boven]

Kringloop van water
Met de warme lucht stijgt waterdam op, zowel vanuit zee als vanuit land (plassen, kanalen, rivieren). Wanneer wolken vol met waterdamp en waterdruppels zitten, kan er neerslag vallen op aarde. Veel water dat naar beneden valt, komt terecht in sloten, plassen, rivieren, kanalen enz. waarvandaan het naar zee stroomt (run off). Een groot deel van het water dat naar beneden valt, wordt door de aarde opgenomen en zakt in de grond. We kunnen dat later weer als drinkwater omhoog halen. Het gebruikte water wordt vervolgens weer afgevoerd naar kanalen en rivieren, die in zee stromen. Dan kan het gehele proces weer van voren af aan beginnen.
[naar boven]

Wind
Lucht stroomt lucht altijd van gebieden met teveel lucht (hoge druk) naar gebieden met een tekort aan lucht (lage druk). Op plekken waar het heel warm is stijgt veel warme lucht op en ontstaat een  lage drukgebied. Op plekken waar het koud is, daalt de lucht en ontstaat een hoge drukgebied. Aan het aardoppervlak ontstaat daardoor een luchtstroming van het gebied met teveel aan lucht (hoge drukgebied, H) naar het gebied met een tekort aan lucht (lage drukgebied, L). Dit veroorzaakt wind.
De wind komt bij ons nooit uit dezelfde hoek. Vaak komt hij uit het westen (vanuit zee), maar ook waait de wind wel eens vanuit het oosten, zuiden of noorden. Dit komt omdat de windrichting wordt bepaald door de opeenvolging van gebieden waar teveel lucht is (hoge drukgebieden) en waar een tekort aan lucht is (lage drukgebieden).
[naar boven]

 

Hoge en lage drukgebied
Lucht die verwarmd wordt, zet uit, wordt lichter en gaat stijgen. aan het aardoppervlak ontstaat een tekort aan lucht. De druk wordt kleiner en er ontstaat een lage drukgebied. Het stijgen van de lucht in een lage drukgebied gaat meestal snel. De bijbehorende wind is doorgaans dan ook krachtig. De stijgende lucht neemt waterdamp mee, koelt bij het stijgen af en veroorzaakt bewolking en neerslag.
Lucht die afkoelt, krimpt, wordt zwaarder en gaat dalen. Aan het aardoppervlak ontstaat een overschot aan lucht. De druk wordt groter en er ontstaat een hoge drukgebied.
In een hoge drukgebied daalt de lucht dus. Dat gaat meestal langzaam en daardoor is er vrijwel geen wind. De dalende lucht is droog, omdat de waterdamp immers al bij het stijgen in het lagedrukgebied voor een groot deel als neerslag verdwenen is. In een hogedrukgebied mag je dus zonnig weer verwachten.
[naar boven]

Warmte- en koufront
Warme en koude luchtstromen zijn voortdurend in beweging. Soms is er hoge druk, soms lage druk. Warme en koude lucht mengen zich niet echt, maar schuiven wel over elkaar heen. Waar dat gebeurt, ontstaat er een front (warmte- of koufront).
[naar boven]

IN BEWEGING

Aardbeving
De korst van de aarde is niet één geheel, maar bestaat uit verschillende platen. Die platen schuiven regelmatig tegen en over elkaar heen. Bovendien kreukelt er een heleboel gesteente omhoog. Zo ontstonden heel lang geleden de bergen.
Het schuiven van aardplaten geeft veel gerommel en geweld: een aardbeving. Dan worden er huizen beschadigd of worden zelfs hele gebouwen verwoest. Als de aardplaten onder de bodem van de oceaan tegen elkaar schuiven, kan dat hele hoge vloedgolven veroorzaken: een tsunami.
[naar boven]

Vulkanen en geisers
Ook binnenin de aarde is het niet stil. Het rommelt en pruttelt overal. Onder de aardkorst zit gloeiend heet, gesmolten gesteente: magma. Als er ergens een zwakke plek of opening in de aardkorst zit, dan knalt dat magma met een geweldige kracht naar buiten (net zoals olie en gas). Dat gebeurt bij vulkanen: bergen met een opening in de top. Magma dat naar buiten komt en weer stolt, noemen we lavagesteente.
 
Maar er stroomt niet alleen magma en lava uit de aarde. Soms komt er ook warm water uit. Dat water heeft zich eerst verzameld in ondergrondse grotten. Daar wordt het verhit door het hete, vloeibare gesteente. Water en stoom worden kokend heet en ontsnappen door een nauwe buis naar buiten. Zo’n ‘watervulkaan’ heet een geiser.
[naar boven]

 

Eb en vloed
Ook het water op aarde is voortdurend in beweging. Twee keer per dag is het eb, twee keer per dag is het vloed. Deze getijdebewegingen hebben te maken met de maan en de zon. Net zoals de aarde ons aantrekt (aantrekkingskracht), trekt de maan het zeewater van de aarde aan. Waar het zeewater het dichtst bij de maan staat, is de aantrekkingskracht het grootst en is het vloed. Waar het zeewater het verst van de maan staat, is de aantrekkingskracht het kleinst en is het eb. Zelfs de aantrekkingskracht van de planeten hebben invloed op het water, dat daardoor de vloed nog hoger kan worden.
Ook de zon heeft aantrekkingskracht op de aarde. De invloed van de zon op het zeewater merken we het best als zon, aarde en maan op één lijn staan. De aantrekkingskracht van de zon geeft het zeewater dan nog eens een extra duwtje. We spreken dan van springtij.
Bij al deze krachten is er ook nog sprake van een andere kracht: de centrifugale kracht.. De maan trekt namelijk de zee direct aan en de tegenoverliggende vloedgolf ontstaat door de centrifugale kracht die veroorzaakt wordt door het draaien van het aarde-maan-systeem rond een gemeenschappelijk zwaartepunt, dat in de aarde een weinig van het centrum verwijderd ligt.
[naar boven]



LUCHTVERVUILING

Als we niet zorgvuldig met de grondstoffen en energiebronnen van onze aarde omspringen, zullen deze voorraden op den duur uitgeput raken. Daarom is het goed dat we gebruikte batterijen, glas en papier inzamelen. Daarom is het goed om niet altijd met de auto te gaan en meer de fiets te pakken. Daarom moeten we blijven zoeken naar andere mogelijkheden om energie op te wekken (waterkracht, windenergie, zonne-energie). Maar er is nog een reden om zorgvuldig met de grondstoffen van de aarde om te springen. Want als we de luchtlaag om de aarde steeds meer vervuilen, zal dat onze gezondheid ernstig in gevaar brengen. Daarom is het goed dat auto's met katalysatoren worden uitgerust om de uitlaatgassen schoner te maken. Daarom is het goed om de mestoverschotten te beperken. Daarom moeten we blijven zoeken naar andere mogelijkheden om de gebruikte grondstoffen zo min mogelijk vervuild aan de aarde terug te geven.
[naar boven]

Broeikaseffect
De luchtlaag om de aarde werkt eigenlijk als een soort 'broeikas'. De lucht in die broeikas bestaat uit allerlei soorten gassen zoals zuurstof (O2), ozon (O3), koolstofdioxide of koolzuurgas (CO2) en nog veel meer andere gassen en scheikundige verbindingen. Van alles precies evenveel en genoeg om het leven op aarde voor mensen mogelijk te maken. Wanneer we echter het evenwicht tussen al die gassen en scheikundige verbindingen verstoren, raakt het hele proces van slag. En dat is nu precies wat er gebeurt als we blijven doorgaan met het vervuilen van de luchtlaag. Eerstens: allerlei stofdeeltjes die wij produceren komen in de luchtlaag terecht (smog door industrie, maar ook door natuurverschijnselen zoals grote vulkaanuitbarstingen), zodat het zonlicht minder gemakkelijk door die verontreinigde luchtlaag kan komen. Tweedens: door de overmatige/massale verbranding van natuurlijke grondstoffen (zoals steenkool, hout, olie en gas: de "fossiele grondstoffen") en het gebruik van CFK's (chloorfluorkoolwaterstoffen: verbindingen die bijvoorbeeld worden gebruikt als koelvloeistof in koelkasten en diepvriezers, als drijfgas in spuitbussen en als 'blaasgas' bij de productie van schuimplastic) voegen we veel te veel koolzuurgas (koolstofdioxide, CO2) aan de luchtlaag toe. Koolzuurgas is op zich een onschadelijk gas. Maar het heeft één nadelige eigenschap: het laat het zonlicht toe, maar slorpt ook de warmtestraling die door de aarde aan de luchtlaag wordt afgegeven op (absorptie). Koolzuurgas gedraagt zich dus als een broeikas: het laat licht door en houdt warmte vast. Gevolg: de luchtlaag, die als een beschermende 'thermodeken' om de aarde zit, wordt daardoor steeds warmer. En in de regen die op aarde valt zitten allerlei vervuilende stoffen: "zure regen". Slecht voor de bomen, want die sterven af. Slecht voor eeuwenoude versieringen op kerken en gebouwen in de stad, want die vervuilen sterk en worden zwart.
[naar boven]

Ozonlaag
Er is nog iets waardoor onze gezondheid in gevaar komt, wanneer het evenwicht in de luchtlaag om de aarde verstoord wordt. Dat heeft te maken met een ander gas, namelijk ozon. Ozon is net zoals koolzuurgas een gas dat in de luchtlaag om de aarde voorkomt. Er zit maar een heel klein beetje van in. Toch is ozon heel belangrijk voor mensen. Want het beschermt ons lichaam tegen de schadelijke "ultraviolette stralen" van de zon. Omdat er maar zo'n klein beetje ozon in de luchtlaag zit, is het namelijk heel kwetsbaar. Ozon kan heel slecht tegen de al eerder genoemde CFK's die wij in de luchtlaag uitstoten. Als we de hoeveelheid ozon in de luchtlaag op peil willen houden, moeten we dus de uitstoot van al die CFK's drastisch beperken.
Geleerden van de hele wereld zijn al een hele tijd bezig om te onderzoeken hoe snel en hoe ernstig de ozonlaag in de luchtlaag wordt aangetast. Daarbij proberen ze ook antwoorden te vinden op allerlei vragen die er zijn rond het "ozongat".
Over de gevolgen van dit alles zijn de wetenschappers nog niet uitgestudeerd. We kunnen dus nu nog niet zeggen tot welke veranderingen in het klimaat deze verstoringen zouden kunnen leiden. Vrijwel zeker is dat door verbranding van de fossiele brandstoffen en agrarische activiteit de concentraties broeikasgassen steeds hoger zullen worden, waardoor de temperatuur op aarde langzaam gaat stijgen. Een gevolg daarvan zou kunnen zijn dat het ijs van de poolkappen gaat afsmelten. Gevolg daarvan: de zeespiegel zou kunnen gaan stijgen en onze dijken en dammen zouden te laag worden en waardoor ons land voor een groot deel onder water zou komen staan.
[naar boven]

TIJDZONES
De aarde is verdeeld over 24 tijdzones. Dit tijdzonesysteem (met Greenwichtime als standaard "nul"; elke zone is 1 uur) is vastgesteld tijdens de Internationale Meridiaanconferentie in 1884. Elke zone te verdelen in 1 uur (60 minuten, 60 seconden). De Nulmeridiaan (= Lat. "middaglijn") is een denkbeeldige lijn van noord naar zuid, lopend door de Londense voorstad Greenwich. Het is begin- en eindpunt voor alle tijdzones over de wereld, ligt precies op 0 lengtegraad. In graden: een tijdzone van 1 uur is de zone tussen twee lengtegraden die de evenaar op 306gr:24 snijden=15graden. 90 Graden verschil tussen twee lengtegraden geeft dus een verschil van 90:15= 6 uur tijdverschil aan.
Alle afstanden en tijden worden vanaf deze nulmeridiaan gemeten op basis van hoeveel lengtegraden ze ervan af liggen. Dit systeem heet Greenwichtijd, GT of Universele tijd; is standaardtijd voor hele wereld. Sommige landen (bv. Rusland, Verenigde Staten, Canada, Brazilië) hebben meerdere tijdzones.

De datumgrens is een denkbeeldige lijn van noord naar zuid langs 180ste lengtegraad (Stille Oceaan, oostelijk van puntje Siberië/westelijk puntje Alaska). Deze lijn ligt gunstig, omdat ze niet door een dichtbevolkt gebied loopt (geen steden bv). Er is een beetje gesmokkeld. "Oversteken" van deze lijn = veranderen van datum. Tegenwoordig (sinds 1967) bepaalt Parijs de wereldtijd. Sinds 1999 is er al 22 keer een seconde aan de tijd toegevoegd.
Naar het westen gaand, wordt het dus steeds een uur vroeger. Naar het oosten gaand, wordt het steeds een uur later.

Voorbeeld: als je vanuit Londen (Greenwich) telefoneert naar Calcutta (op ongeveer 90 graden van de 0-meridiaan over Londen), dan is het daar 9 uur later, dus 4 uur ’s middags: de zon is daar 6 uur eerder "opgegaan". Zouden we uit Londen op maandagochtend 10 uur naar Wellington (Nieuw Zeeland) bellen, dan is het daar (180 graden oostelijker) maandagavond 10 uur ’s avonds, 12 uur later dan in Londen. Gaan we nu ook nog op maandag tien uur ’s morgens uit Londen naar New Orleans (90 graden westerlengte) bellen, dan is het daar 6 uur vroeger, maandag 4 uur in de ochtend, want de zon moet daar nog opkomen. En op de Samoa-eilanden zijn ze nog niet naar bed, want dan is het daar (180 graden westerlengte) 12 uur vroeger, dus zondag 10 uur ’s avonds.
Voorbeeld datumlijn: aan de Amerikaanse (oostelijke) kant van de datumlijn is het zondagavond 10 uur en aan de Indonesische (westelijke) kant is het op hetzelfde moment maandagavond 10 uur. Vlieg je over de datumlijn, richting Hawaï of Amerika, dan moet je je horloge dus een dag terugzetten; vlieg je eroverheen richting Japan of Nieuw Zeeland, dan moet je je horloge (datum) een dag vooruitzetten.
[naar boven]

Terug naar overzicht