WINDVOGELS
Van oudsher zijn in de diverse culturen vogels
de verbindingstekens tussen hemel en aarde, tussen de mensenwereld en die van
de goden. Ze symboliseren de algemeen menselijke droom om de aarde te
ontstijgen, de lasten achter te laten en licht en vrij te worden als een
vogel. Vandaar ook dat vele vliegers de vorm van vogels hebben gekregen.
'Windvogels', noemde ik ze als kind. 'Papagaio' heten ze in Portugal.
'Feng-zheng' worden vliegers in China genoemd en dit houdt een
verwijzing in naar de levengevende goddelijke wind, voorgesteld als een vogel (zie
afb. 1 en 2). In Indonesië worden vliegers als boodschappers van
de goden aanzien. Ze symboliseren ook de mens die loskomt van zijn aardse
behoeften en verlangens.


Ook worden de godsdienstige verhalen uit het
hindoeïsme op vliegers afgebeeld. Populair zijn de figuren uit de
geschiedenis van Râmâyana. Râma is de verschijningsvorm op aarde van de god
Vishnu. Hij werd als prins eerst verbannen uit het paleis en moest in een bos
leven. Daarna redt hij zijn vrouw Sitâ uit de handen van de duivelse koning
Ravana met behulp van Hanoeman en zijn apenleger. Waarna hij uiteindelijk
terugkeert om een rechtvaardige en wijze koning te worden. Het verhaal
beklemtoont het belang van trouw, waarheid en liefde en laat zien hoe het
goede het kwade overwint. Vooral tijdens het Doesehra-feest - waarin gevierd
wordt dat 'het goede uiteindelijk overwint' - worden ze ritueel herdacht met
theaters, vuurwerk en vliegers.
In China worden vruchtbaarheidsvliegers
opgelaten boven de rijstvelden. De vleugelpunten en de staart dragen bosjes
rijst. Door het schudden van de vlieger in de wind worden de rijstkorrels uit
de aren over de velden gestrooid, als symbool van bevruchting en om een
overvloedige oogst op te roepen. De wind draagt de zaden uit en is dus
vruchtbaar. Men gelooft er ook dat zeer hoge vliegers kunnen raken aan de
spirituele wereld en dat ze al het aardse onheil kunnen wegdragen.
Op de vijfde dag van de vijfde maand wordt op
vele plaatsen in Japan het jongensfeest gevierd. Gezinnen waarin een
jongen geboren werd, hijsen veelkleurige windzakken in de vorm van een karper
in de lucht, 'Koinobori' genoemd. Deze vis vecht zich elk jaar stroomopwaarts
tegen welhaast onneembare hindernissen naar de paaigronden. Dit staat symbool
voor de vooruitgang van de jongen op de levensstroom. De Japanse naam voor
vlieger is 'dako dako', hetgeen (inkt)vis betekent. Niet zo vreemd, als je
weet dat vis in de voedselvoorziening van de Japanner onontbeerlijk is en dat
daarom ook vliegers worden gebruikt bij het vissen (zie
afb. 3 en 4). In Senegal spreken ze van 'nauw-tal', vertaald:
vliegende vis.


In Korea was het lange tijd de gewoonte
om bij het begin van het nieuwe jaar de naam en de geboortedatum van een zoon
op een papieren vlieger te schrijven en deze op te laten. Wanneer deze op z'n
hoogste punt was, werd hij losgelaten. De vlieger droeg dan alle ongeluk en
kwade invloeden ver weg zodat ze geen negatieve werking op het kind konden
uitoefenen. Wie de weggezonden vlieger vindt en opraapt, krijgt al het kwaad
over zich heen. Ook maakt men bij die eerste twee weken van het nieuwe
maanjaar vliegers met het opschrift: "Dat alle zorgen van het afgelopen
jaar met deze vlieger weg mogen vliegen."
De strijd om de vruchtbare gronden tussen families werd in Japan vaak
symbolisch uitgevochten met 'vechtvliegers', waarbij ze elkaars koorden
probeerden door te snijden met behulp van gemalen glas dat op het vliegertouw
was aangebracht (> de Vliegeraar!). Bekend zijn de 'Hata's' uit Nagasaki
waar vechtvliegeren een sport is geworden. Een andere bekende vechtvlieger is
de 'Sanjo Rokkaku' waar de Samoerai-krijgers met hun wapens op werden
afgebeeld. Zo leek het alsof de krijgers zelf in een luchtgevecht gewikkeld
waren. De zeer speciale en ingewikkelde Onijotsjo-vliegers uit West-Japan
beelden schrikwekkende demonen uit en soms ook samoerai-krijgers (zie
afb. 5 en 6).


Vliegers krijgen ook de vorm van bepaalde insecten en van vlinders. Deze
laatste beelden de menselijke verlangens uit om het concrete bestaan om te
buigen: de metamorfose van aardworm tot vlinder om het aardse te ontstijgen (zie
afb. 7).
Tijdens het Japanse nieuwjaarsfeest Shogatsu gaan de mensen naar de tempels om
te bidden voor vrede en geluk en vereren ze elkaar met bezoeken om elkaar
zegen en heil toe te wensen. Ook neemt men uitgebreid de tijd om vliegers op
te laten. Veel vliegers zijn beschilderd met 'karakters', de schrifttekens die
hun betekenissen beeldend weergeven. Zo is het teken van de schildpad en de
kraanvogel populair op vliegers omdat ze een lang leven verzinnebeelden. Ook
het teken van de draak die voorspoed brengt is populair.

Tijdens het boeddhistische Songkranfeest
leveren een grote mannelijke vlieger - 'Chula' genaamd - en kleine vrouwelijke
vliegertjes - de 'Pakpao' - strijd met elkaar. De kleine vliegertjes moeten
daarbij met hun snijtouwen de grote vlieger proberen te strikken en neer te
halen. 'Karuna' is een boeddhistisch begrip wat betekent: een niets of niemand
uitsluitende verbondenheid en hulp aan mensen in nood. Zo worden bij feesten
vliegers opgelaten als teken van verbondenheid.
In Thailand laat men tijdens de moesson
vliegers op met een beroep op de wind om lang en hard te blijven blazen zodat
de regenwolken weggeblazen worden en de oogst bewaard blijft.
Indrukwekkend is de 'Janggaan'-vlieger uit Bali.
De tien meter grote vogelkop wordt versierd met hibiscusbloemen en
grassoorten. De kop draagt een zeer brede en lange staart van wel tachtig
meter. De staart symboliseert de onuitputtelijke voedselvoorziening. Het is
een vergelijkbare uitbeelding van het christelijke gebed 'Geef ons heden ons
dagelijks brood' .
In Guatemala worden bij de
dodenherdenking van Allerheiligen zeer grote en kleurrijke vliegers opgelaten
om de geesten van de voorouders op te roepen. Een christelijke interpretatie
hiervan is dat de ziel van de overledene door de vlieger sneller naar de hemel
wordt gevoerd en daar kan waken over hen die beneden bleven. De vliegers
vormen een verbinding tussen het hier en het hiernamaals, tussen de hemel en
de aarde. Deze zeer kleurrijke vliegers worden tevens gebruikt om de komst van
een heldere hemel te vieren na de regentijd. Ze vertonen enige gelijkenis met
de gebruiken in Thailand (zie afb. 8).

Wetenschappers vermoeden dat Inca-indianen
met vliegers en warme luchtballonnen rituelen uitvoerden voor hun goden. De
befaamde Nasca-tekeningen (reusachtige, kilometerslange geulen als tekeningen
in het landschap, die alleen maar vanuit de lucht bekeken kunnen worden)
zouden slechts gemaakt kunnen zijn met begeleiding vanuit de lucht door
vliegers en warme luchtballonnen.
Het jeugdboek Het oog van de gouden god van Carolyn F. Logan vertelt
het verhaal van Huascar, een jongen uit een arm Quetchua-indiaans gezin. Zijn
alledaagse leven wordt getekend door zijn verworteling in de oude
Inca-cultuur. De twee verhaallijnen - van vroeger en nu - lopen constant door
elkaar. In het boek wordt een ritueel feest beschreven (zoals de huidige
Aymara en Quetchua-indianen daar vandaag de dag nog onderdelen van vieren)
waarbij priesters aan vliegers de lucht in worden getrokken en het touw
gelost. Gedragen door de luchtstromen blijven zij dan lange tijd in de lucht
zweven (vergelijkbaar met onze hedendaagse delta-vliegers) en
vertegenwoordigen zo het oog van de gouden god. De priesters aanschouwen hoog
in de lucht - als goden gezeten - de tekeningen die het indiaanse volk voor
haar godheid gemaakt heeft.
|
HET OOG VAN DE GOUDEN GOD
Met een kleur van opwinding keek Huascar
samen met Jasqui naar de vastgebonden vleugels. Ze werden opgetild door
de mannen die er naast stonden en onder iedere vleugel werd een man in
een tuig geholpen dat aan de vleugel was bevestigd. De mannen onder de
vleugels legden hun handen om een stok, die eveneens aan de vleugel was
bevestigd.
"Ga nu! Vlieg naar Oog van de Gouden
God!" riep Jasqui.
Op een teken van het priesterkoor zetten
de mannen die de touwen van de eerste vlieger in hun handen hielden zich
in beweging. Eerst op een drafje, daarna steeds sneller renden ze tegen
de wind in door de brede geul en langzaam steeg de vlieger op en voerde
de man mee in zijn tuig van touw.
"Naar het Oog! Naar het Oog!"
zong Huascar met de andere jongens en mannen, die nu onder de
opstijgende vlieger dansten. Toen de vlieger hoog genoeg was gestegen,
maakten de mannen die hem in de wind hadden getrokken één uiteinde van
ieder touw los en trokken aan het andere. Nu zweefde de vlieger met zijn
kleurige wapperende staartlinten vrij in de lucht, slechts bestuurd door
de man die er onder hing.
Hoger en hoger cirkelde de vlieger boven
de pampa, gedragen door de wind, aangemoedigd door de kreten van de
toeschouwers, het trompetgeschal en de mysterieuze zang van de
priesters.
"Arree! Prachtig!" brulde
Jasqui.
Huascar was sprakeloos van verbazing en
bewondering. Ze vlogen! Die mannen vlogen door de lucht! "Ze zijn
het Oog van de Gouden God", schreeuwde hij.
(uit: Carolyn F. Logan, Het oog van de
gouden god, Elzenga, Amsterdam, 1990, p. 115-116)
|
Op de Nederlandse Antillen kent men het
gebruik om naar aanleiding van het overlijden van kinderen een vlieger op te
laten en aan de wind prijs te geven zodat de wind de herinnering van het kind
met zich meedraagt. In de zomer van 1996 werd tijdens het vliegerfeest in
Oostende naar aanleiding van de moord op de kinderen Julie en Melissa (affaire
Dutroux) een vlieger gemaakt en ter hunner gedachtenis opgelaten (zie
afb. 9).

In de joods-christelijke godsdienst zijn
geen gebruiken of feesten met vliegers bekend. Maar het beeld van de
gevleugelde arend waarvan vele vliegers (windvogels) zijn afgeleid, is het
beeld van de bevrijdende God die de mens in de chaos en de onderdrukking nabij
is. "Met eigen ogen hebt gij gezien, hoe ik ben opgetreden tegen Egypte,
hoe ik u op arendsvleugelen gedragen hier bij mij heb gebracht." (Exodus
19, 4).
In de vliegercultuur vindt men veel drakenmotieven.
Het Duitse woord voor vlieger is 'Drache', wat letterlijk 'draak' betekent. De
draak symboliseert in de meeste culturen het draconische, het demonische, het
destructieve, het kwade. Dat is evenwel niet zo in bepaalde delen van Japan en
van China waar de draak juist het geluk symboliseert (zie
afb. 10 en 11).


In de bijbel komt het draakmotief meermaals voor; het meest uitgesproken in
het boek Openbaringen. De draak symboliseert de verdrukkende en vervreemdende
krachten van de heersende samenleving. Daartegenover symboliseert de vrouw het
weerstaan aan deze destructieve machten. De draak wordt uiteindelijk
overwonnen door het gewonde en doorstoken Lam, symbool van de lijdende dienaar
(Jezus Christus). Het kondigt de komst aan van de stad van vrede, het nieuwe
Jeruzalem.
(Gedeelte uit een artikel van Jean Agten in het
tijdschrift School en Godsdienst 1997/3-4)
Terug naar
overzicht