ALLE TIJD
Basiselementen van tijd
druk,
druk, druk
wat is tijd?
zon, maan, aarde en tijd
verschillende tijdzones
datumgrens
dagen en maanden
kalenders
schrikkeljaar
jaartellingen
anno domini
instrumenten om tijd te
meten: vroeger
instrumenten om tijd te meten:
nu
astronomisch uurwerk
analoog en digitaal
zomer- en wintertijd
jetlag en biologische klok
Druk, druk, druk
We hebben het druk en de hele dag met tijd te maken. ‘s Morgens moeten we
op tijd opstaan, snel ontbijten, want we moeten op tijd op school of ons werk
zijn. Onze agenda’s en kalenders staan bomvol afspraken. Als je bij een
sportclub bent, moet je daar tijdig zijn om mee te spelen. Heb je een afspraak
bij tandarts, dokter of kapper, dan moet je op tijd zijn. Boeken van de bieb
moeten op tijd worden ingeleverd. Ook in het dorp, stad, land waar je woont,
is ‘tijd’ een belangrijk gegeven. Bussen en treinen moeten op tijd rijden,
winkels moeten op tijd open en dicht, auto's moeten op tijd naar de garage
voor een onderhoudsbeurt, bedrijven en kantoren zijn tussen 9 en 5 uur open
(werktijden), straatverlichting moet op tijd aan om iets te kunnen zien in het
donker, huisvuil moet tijdig worden opgehaald, rekeningen moeten op tijd
betaald worden, de postbode brengt brieven en kaarten op tijd, ook hebben we
de krant 's morgens het liefst op tijd. Kortom: alles wat je doet /wat
gebeurt, heeft met tijd te maken.
[terug]
Wat is tijd?
Wat is tijd eigenlijk? Tijd is er altijd, maar je kunt 'm niet zien. Tijd
kun je op verschillende manieren beleven. In de zomer doe je andere dingen dan
in de winter. In de herfst voel je je anders dan in het voorjaar. Je dagelijks
leven wordt voor een deel door de seizoenen bepaald. Maar er zijn ook nog
andere ritmes. Leuke momenten zijn meestal zo voorbij, saaie momenten lijken
altijd langer te duren. De laatste twee weken voor de vakantie duren voor ons
gevoel meestal veel langer dan de twee weken van de vakantie zelf.
Vrijdagmiddag op school of werk geeft een ander gevoel dan ’s maandags weer
aan de week te beginnen. Dan zijn er de jaarlijkse vakantie of kermis,
verjaardag, feestdagen en vrije dagen zoals Koninginnedag, Nieuwjaar,
Kerstmis, Pasen, Divali, Ramadan. Allemaal steeds terugkerende bakens in het
jaar.
Maar tijd is niet alleen: telkens van het ene naar het andere moment. Tijd
heeft ook te maken met vandaag, gisteren (verleden) en morgen (toekomst). Kijk
maar eens in je fotoalbum: wat een verschil tussen foto’s van jaren geleden
en die van nu! Maar toch heb je nog steeds dezelfde naam en ben je nog steeds
dezelfde. Je bent alleen ouder geworden. En over vijf jaar heb je die naam
nog, maar ben je weer ouder geworden en zie je er anders uit.
[terug]
Zon, maan, aarde en tijd
Overal op aarde is tijd, maar niet overal dezelfde tijd. De aarde draait in
24 uur tegen de klok in om haar eigen as (dag), in ongeveer 365 dagen (jaar)
om de zon. Gevolgen voor ‘tijd’ op aarde: op de ene helft is het nacht, op
de andere helft dag, met alle schakeringen daartussen.
Veel tijdsperiodes die we momenteel nog steeds gebruiken, komen van heel
vroegere beschavingen. Ook zij hadden hulpmiddelen nodig om verleden, heden en
toekomst aan te geven. Zo ontstonden dagen, maanden, jaren.
Dag (en nacht): de aarde draait in 24 uur om eigen as. Zo wordt het
licht en donker. Voor ‘ons’ (huidige westerse cultuur) begint de nieuwe
dag telkens om middernacht. Dat is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. In de
joodse cultuur wordt de ondergang van de zon als nulpunt gekozen: de nieuwe
dag begint dus ’s avonds. Hindoes beschouwen de opkomst van de zon als het
begin van de nieuwe dag. Ook de oude Egyptenaren stelden het begin van de dag
vast bij zonsopgang. Voor Babyloniërs en moslims is het begin dag bij
zonsondergang. Maar de Romeinen vonden dat dat op middernacht was; en dat is
nog steeds zo. De Babyloniërs verdeelden de dag in 24 delen, dag en nacht in
12 ‘uren’. De lengte van dag en nacht veranderde steeds, zodat de uren
steeds langer en korter werden: in herfst/winter minder daguren, in
lente/zomer minder nachturen. De Babyloniërs veranderden dat door alle 24
uren even lang te maken. Later volgden Egyptenaren hen hierin.
Merkwaardig bij dit alles is het gebruik van het 12-tallig stelsel, en niet
het 10- of 5-tallig stelsel! Het tientallig gebruiken we alleen bij het
onderverdelen van seconden (in honderdsten).
Maand: hangt samen met de tijd die de maan nodig heeft om om de aarde
te draaien: 27,3 dagen. Veel jaarindelingen zijn gebaseerd op deze
maan-maanden. Onze huidige week is ongeveer een vierde deel van een
maancyclus. Onhandig, omdat de duur van de maanden niet gelijk is en de dagen
van de week steeds op een andere datum vallen.
Jaar: tijd dat de aarde om de zon draait, ongeveer 365 dagen.
[terug]
Verschillende tijdzones
Nog niet zo lang geleden verschilde de weergave van de tijd van land tot
land (soms zelfs van stad tot stad). Ongemakkelijk en onpraktisch, zeker tegen
de achtergrond van industriële groei en mondiaal verkeer (tijdroosters voor
treinen, bussen, vliegtuigen enz).
Tegenwoordig is de aarde verdeeld over 24 tijdzones. Het tijdzonesysteem
(met Greenwichtime als standaard ‘nul’; elke zone is 1 uur) is vastgesteld
tijdens de Internationale Meridiaanconferentie in 1884. Elke zone is te
verdelen in 1 uur (60 minuten, 60 seconden). De nulmeridiaan (= Lat. ‘middaglijn’)
is de denkbeeldige lijn van noord naar zuid, lopend door Londense voorstad
Greenwich. Hij is begin- en eindpunt voor alle tijdzones over de wereld en
ligt precies op 0 lengtegraad. In graden: een tijdzone van 1 uur is de zone
tussen twee lengtegraden die de evenaar op 306 gr : 24 snijden = 15 graden. 90
Graden verschil tussen twee lengtegraden geeft dus een verschil van 90 : 15 =
6 uur tijdsverschil aan.
Alle afstanden en tijden worden vanaf deze nulmeridiaan gemeten op basis
van hoeveel lengtegraden ze ervan af liggen. Dit systeem heet Greenwichtijd,
GT of Universele tijd en is standaardtijd voor hele wereld. Sommige landen
(bv. Rusland, Verenigde Staten, Canada, Brazilië) hebben meerdere tijdzones.
Tegenwoordig (sinds 1967) bepaalt Parijs de wereldtijd. Sinds 1999 is er al 22
keer een seconde aan de tijd toegevoegd.
Naar het westen gaand, wordt het steeds een uur vroeger. Naar het oosten
gaand, wordt het steeds een uur later. Voorbeeld: als je vanuit Londen
(Greenwich) telefoneert naar Calcutta (op ongeveer 90 graden van de
0-meridiaan over Londen), dan is het daar 9 uur later, dus 4 uur ’s middags:
de zon is daar 6 uur eerder ‘opgegaan’. Zouden we uit Londen op
maandagochtend 10 uur naar Wellington (Nieuw Zeeland) bellen, dan is het daar
(180 graden oostelijker) maandagavond 10 uur ’s avonds, 12 uur later dan in
Londen. Gaan we nu ook nog op maandag tien uur ’s morgens uit Londen naar
New Orleans (90 graden westerlengte) bellen, dan is het daar 6 uur vroeger,
maandag 4 uur in de ochtend, want de zon moet daar nog opkomen. En op de
Samoa-eilanden zijn ze nog niet naar bed, want dan is het daar (180 graden
westerlengte) 12 uur vroeger, dus zondag 10 uur ’s avonds.
[terug]
|
DATUMGRENS
De datumgrens is een denkbeeldige lijn van noord naar zuid langs de
180ste lengtegraad (Stille Oceaan, oostelijk van puntje
Siberië/westelijk puntje Alaska). Deze lijn ligt gunstig, omdat ze niet
door een dichtbevolkt gebied loopt (geen steden bv.). Er is een beetje
gesmokkeld. Het ‘oversteken’ van deze lijn betekent het veranderen
van de datum. Voorbeeld datumlijn: aan de Amerikaanse (oostelijke) kant
van de datumlijn is het zondagavond 10 uur en aan de Indonesische
(westelijke) kant is het op hetzelfde moment maandagavond 10 uur. Vlieg
je over de datumlijn, richting Hawaï of Amerika, dan moet je je horloge
dus een dag terugzetten; vlieg je eroverheen richting Japan of Nieuw
Zeeland, dan moet je je horloge (datum) een dag vooruitzetten.
|
[terug]
Namen van weekdagen en maanden
De Babyloniërs waren de eersten die een week van 7 dagen gebruikten. Ze
noemden die dagen naar de zeven toen bekende planeten. De Grieken verdeelden
de maand in 3 ‘weken’ van 10 dagen. De Romeinen kenden aanvankelijk geen
zevendaagse indeling van de week, maar stelden die 7 dagen geleidelijk weer in
(4x7 dagen: ongeveer de maancyclus), onder toedoen van keizer Theodosius (met
zondag als rustdag, zoals nu nog steeds zo is). Onze dagen van de week zijn
genoemd naar maan en Germaanse goden: maandag (maan), dinsdag (naar Tiwa),
woensdag (naar Wodan), donderdag (naar Thor, god van hemel en donder), vrijdag
(naar Freya, god van de liefde), zaterdag (naar romeinse god Saturnus), zondag
(naar zon).
De Romeinen hielden vast aan een verdeling van het jaar in 12 niet-gelijke
maanden, dus maanden van 30 en maanden van 31 dagen, van januari tot en met
december. Keizer Julius Caesar gaf de maanden namen, gebaseerd op Romeinse
goden: januari (Janus, god van het begin), maart (Mars, god van de oorlog),
juli (genoemd naar hemzelf).
[terug]
Kalenders
Het indelen van het jaar is altijd al een lastig probleem gebleken. De
meeste vroege kalenders zijn gebaseerd op bewegingen van aarde, zon en/of maan
waarmee het jaar in maanden en dagen werd verdeeld. Dat leidde in de loop der
eeuwen tot verschillende kalenders (en jaartellingen).
De alleroudste kalenders dateren uit de Babylonische tijd, 3000 v. Chr.
(dus 5000 jaar geleden). Omdat zij met maanstanden werkten en er geen heel
aantal maan-maanden in een zonnejaar gingen, zag de koning erop toe dat er zo
nu en dan een extra maand werd toegevoegd om weer met het zonnejaar in de pas
te lopen.
De Egyptenaren verdeelden het jaar in 365 dagen. Het Egyptische jaar telde
12 maanden van 30 dagen, met 5 dagen extra aan het einde van het jaar.
Telling: wanneer een nieuwe farao op troon kwam, begon kalender weer met jaar
1 (‘van Farao zus en zo’).
In de Mayacultuur werd de dagelijkse kalender gebaseerd op 18 maanden van
20 dagen en 5 restdagen.
De oude Romeinen kenden oorspronkelijk een kalender met twaalf maanden,
gebaseerd op de cyclus van de maan. Maar omdat de maan-maanden niet precies
overeenkomen met de omlooptijd van de aarde om de zon, liep het verschil na
een aantal jaren tot bijna een maand op. Daarom werden ter compensatie
regelmatig schrikkelmaanden ingevoerd. Maar erg nauwkeurig was dat op den duur
dus allemaal niet meer.
De meeste kalenders waren onnauwkeurig: om in de pas met het ‘zonnejaar’
te blijven, moesten er regelmatig extra dagen aan worden toegevoegd. De
kalender die wij momenteel gebruiken is de Gregoriaanse kalender (1582, paus
Gregorius = aanpassing van Juliaanse kalender van Julius Caesar). De Romeinse
Juliaanse kalender telde oorspronkelijk 120 dagen, verdeeld over 4 maanden van
30 dagen. Maar dit klopte op gegeven moment helemaal niet meer met de
seizoenen. Daarom stelde keizer Julius Caesar orde op zaken: hij
verordonneerde dat jaar 46 (v. Chr) 445 dagen zou tellen, dat februari 23
dagen langer zou duren en dat er tussen november en december 67 dagen moesten
komen.
De Juliaanse kalender berekende een jaar op 365,25 dagen (of 365 dagen en 6
uur) (de tijd die de aarde nodig heeft om haar baan om de zon te draaien).
Maar het nieuwe jaar beginnen op 0,25 dag kon natuurlijk niet. Daarom werd het
jaar gesteld op 365 dagen. Eens in de 4 jaar daarom februari 1 dag langer: een
schrikkeldag, 29 februari. Maar omdat de omlooptijd van de aarde in
werkelijkheid 365 dagen, 5 uren, 48 minuten en 45 seconden is, bleef er op den
duur toch ‘tijd’ over: 11 minuten en 14 seconden. Daardoor ontstond in de
loop der jaren toch een verschil van 10 dagen. Daarvoor werd een oplossing
gezocht en zo ontstond de Gregoriaanse kalender. Paus Gregorius XIII bepaalde
in 1582 dat er 10 dagen moesten verdwijnen. Daarom werd het na 4 oktober 1582
ineens 15 oktober 1582.
[terug]
|
SCHRIKKELJAAR
De Gregoriaanse kalender nam het idee van om de 4 jaar een
schrikkeldag in februari over. Maar paus Gregorius bepaalde bovendien om
elke 400 jaar drie schrikkeljaren te laten vervallen. Daarom zijn de
jaren 1700, 1800 en 1900 geen schrikkeljaren: een schrikkeljaar moet
deelbaar zijn door 4 en als het een eeuwjaar is deelbaar door 400. De
Gregoriaanse kalender is heel nauwkeurig: maar eens in de 44.000 jaar
raakt er een dag ‘verloren’.
|
[terug]
Jaartellingen
De laatste millenniumwisseling (2000) is minder vanzelfsprekend als het
lijkt. Want lang niet alle jaartellingen zijn hetzelfde als de onze
(westerse).
In de huidige westerse wereld begint de jaartelling in het jaar 0, onder
invloed van het christendom: 0 is jaar van geboorte van Christus). De Romeinen
rekenden vanaf de stichting van de stad Rome (753 vóór Christus). ‘ab urbe
condita’.
Ieder jaar begint op nu bij ons op 1 januari, terwijl de Romeinen als begin
van het nieuwe jaar 1 maart aanhielden.
Maar de joodse jaartelling begint al in 3761 voor Christus en is gebaseerd
op de maanstanden. ‘Ons’ jaar 2000 is in de joodse jaartelling dus het
jaar 5760.
|
ANNO DOMINI
Het jaar 0 is het geboortejaar van Christus. Daarom zeggen we AD
(Anno Domini = in het jaar van de Heer). AD 2004 wil dus zeggen: 2004
jaren na het geboortejaar van Christus. Na Christus = n. Chr. De jaren
daarvoor worden aangeduid met voor Christus = v. Chr.
|
[terug]
De Chinese jaartelling is begonnen met de eerste dag in ongeveer 10.000
jaar dat de planeten Jupiter, Saturnus,, Mars, Mercurius en Venus op één
lijn lagen, ook met de zon en de maan: 5 maart 1953 vóór Christus.
Volgens de hindoe-kalender is ‘ons’ jaar 2000 hun jaar 2457.
De islamitische jaartelling begint in 622 (nulpunt = emigratie van de
profeet Mohammed, de zgn. Hidjra). Elke maand begint op nieuwe maan en een
moslimjaar is 11 dagen korter dan een Gregoriaans jaar. Het jaar 2000 kwam
overeen met 1421 van moslimjaar.
[terug]
Instrumenten om tijd te meten: vroeger
Mensen hebben eeuwenlang zonder klokken geleefd; ze konden ook geen klok
kijken, maar hebben wel de tijd beleefd. De oude Egyptenaren en Grieken
beschouwden tijd als een god (Chronos). In de Middeleeuwen werd tijd afgebeeld
als oude man (vadertje Tijd).
Toen er nog geen uurwerken/klokken waren, leefden mensen met het ritme van
dag en nacht. Zon, maan en sterren waren eigenlijk hun ‘klokken’. Dus:
opstaan als het licht wordt (zon op), slapen als donker wordt (zon onder). Ook
dieren richten zich naar de tijd en de seizoenen. Ook de maanstanden (wassend,
vol, afnemend) waren tijdswijzers (maanden). Ook sterren en planeten speelden
een rol in de tijdsbepaling. Zo kon het gevoel van vandaag, gisteren en morgen
ontstaan; en voormiddag (ochtend), middag en namiddag (avond). Toen mensen
meer bij elkaar gingen wonen in steden en dorpen, gingen ze steeds meer
afspraken maken over tijd. Zo ontstonden eerste tijdmeetinstrumenten
(zonnewijzers, zandlopers, waterklokken en tijdsindelingen).
Het meest eenvoudige instrument was een rechtopstaand stokje in de grond.
De verandering van lengte en richting van de schaduw ervan was een maat voor
de verstrijkende tijd.
Eerste ‘apparaat’ (Egyptenaren) was een schaduwklok: T-vormig
instrument, de tijd werd afgelezen door te kijken hoe ver de schaduw kwam.
Daarna kwamen de zonnewijzers: als zon op een schuine of rechtopstaande
stok schijnt, dan kun je aan de schaduw de tijd aflezen. Zonnewijzers hangen
nog steeds aan muren van kerken, huizen of staan in de tuin.
Maar wanneer we de zon niet kunnen zien (wolken), kunnen we ook geen
schaduwen zien. Daarom werden waterklokken (klepsydra’s) ontworpen, waarvan
het basisprincipe was: eenzelfde hoeveelheid water heeft altijd dezelfde tijd
nodig om door een opening naar ergens anders te stromen. Tijd kon worden
gelezen aan de hand van veranderend waterniveau.
Daarnaast functioneerden wierookklokken (China) en kaarsklokken (strepen op
opbrandende kaars; nu nog op Adventskaarsen te zien!).
Uit de Middeleeuwen en Renaissance stammen de zandlopers. Zand was
eigenlijk gemalen eierschaal (fijnkorreliger dan zand). Het zand loopt in
steeds dezelfde tijd door een kleine opening in twee glasbolletjes; zo kun je
de verstreken tijd meten (eigenlijk zelfde principe als waterklok, maar iets
handiger om mee te nemen).
[terug]
Instrumenten om tijd te meten: nu
Mensen wilden de tijd steeds nauwkeurig(er) meten en gingen daarom allerlei
andere apparaten maken. Dat leidde tussen 1200-1300 tot de eerste ‘mechanische
klokken’ op bv. kerktorens en aan stadhuizen. De wijzers van de klok gaan
vanaf dat moment de tijd symboliseren. (Bovendien gaan ze als versieringen
dienen, vgl. de kathedraal in Straatsburg, het raadhuis in München/Praag, de
campanile in Venetië, de torens van Neurenberg, in Rennes, enz. De eerste
mechanische klokken hadden geen wijzers of wijzerplaten, maar luidden alleen
ieder uur een bel. Ze werden vooral in kerken en kloosters gebruikt. De oudste
klok in deze soort staat in de kathedraal van Salisbury (Engeland), gemaakt in
1386, werkt nog steeds en heeft al meer dan 500 miljoen (peildatum 1997!) maal
getikt! Aardig om te weten: de Big Ben in Londen begon op 31 mei 1859 te tikken. De
klokkenwachter moest 3x per week 350 treden omhoog om de klok op te winden. In
1945 ging de klok 5 min. achterlopen omdat er veel spreeuwen op de grote
wijzer gingen zitten.
De volgende fase was de gewichtenklok. De impuls daartoe was de behoefte
van monniken in kloosters om op tijd wakker te zijn en gewaarschuwd te worden
voor hun gebedsdiensten. Bij de gewichtenklok wordt de aandrijfkracht gevormd
door gewichten, hangend aan het uiteinde van een koord, dat gewikkeld is om
draaibare rol of wals. Deze gewichten zakken omlaag en brengen de rol aan het
draaien. De rotatie van de rol wordt geregeld door het ‘echappement’
(soort rem, gangregelaar, die het draaien van de rol
vertraagt/verhindert/tegenhoudt) met foliot of waag (= primitieve balans,
gevormd door dwarsbalk op het uiteinde, waarop regelgewichten zijn
aangebracht). De waag wordt eerst in de ene. dan in de andere richting
gedraaid. De rol of wals gaat met elke volledige heen-en-weer gaande beweging
van de balans één tandje verder.
De Nederlandse geleerde Christiaan Huygens maakte in 1657 eerste
slingeruurwerk. De heen-en-weergaande bewegingen van een slinger duren
allemaal even lang. De 'foliot' (een heen en weer zwaaiend staafje met
gewichtjes) is bij dit soort klokken vervangen door een beugeltje. Door dat
beugeltje steekt een slinger.
[terug]
|
ASTRONOMISCH UURWERK
Op een astronomisch uurwerk wordt het verband tussen draaiende aarde,
zonne- en maanstand, seizoenen enz. in één instrument aangetoond. Een
astronomisch uurwerk laat niet alleen uren, minuten en seconden zien,
maar ook de dag/nacht, dagen, weken, maanden, eeuwen, de bewegingen van
zon, maan en sterren (soms eb en vloed).
Een mooi voorbeeld is het astronomisch uurwerk van Senzeille
(België, in de buurt van Charleroi), in 1900 gebouwd door de Fransman
Lucien Charloteaux.
|
[terug]
Mensen (en in het bijzonder zeelieden) wilden de tijd natuurlijk ook graag
‘meenemen en bij zich hebben’. Daaruit ontstonden de zgn. astrolabia
(zakformaat zonnewijzer).
Met het uitvinden van de spiraalveer konden de uurwerken kleiner worden en
draagbaar. Daarom ontstonden de persoonlijke klokken, zoals wekkers en
polshorloges, gemaakt door horlogemakers. Opwindpolshorloges rond 1900 werden
voor het eerst gemaakt in de VS. Daarna volgden industriële toepassingen,
zoals prikklokken, parkeermeters enz.
De eerste elektrische klok werd in de 19e eeuw ontwikkeld in Schotland
(horlogemaker Alexander Bain). Het ‘echappement’ (gangregelaar) werd
elektrisch aangedreven (batterijen). Daarna volgden de electronische klok of
kwartsklok: voor het eerst gemaakt in 1929. Ze werken op
kwartskristallen die gaan trillen als ze elektrisch geladen worden (=
knoopbatterijtje). Deze trillingen bepalen de snelheid van elektrisch motortje
dat de wijzers aandrijft. Het eerste kwartshorloge stamt uit 1967. Een goede
kwartsklok kan over een periode van 100 jaar tot op één seconde gelijk
blijven lopen.
Soms wordt de tijd geprojecteerd op een LCD-scherm (digitaal; voor het
eerst in 1971). Zulke horloges zijn vaak ook te gebruiken als
stopwatch/chronometer, rekenmachine. Er zijn zelfs al horloges die op
zonne-energie lopen. En straks kunnen we er mee telefoneren, foto’s maken en
e-mailen.
De meest nauwkeurige klok is de atoomklok. De eerste was er in 1948,
gebaseerd op een regelmatige trillingsperiode in een cesiumatoom. Atoomklokken
worden vooral door wetenschappers gebruikt om tijdsprocessen heel nauwkeurig
te meten. Een atoomklok wijkt maar 1 seconde in de 1.000.000 jaar af. De
wetenschap gaat steeds verder. Men heeft ontdekt dat pulsars (sterren die
radiogolven als pulsen (met stootjes) uitzenden, dat met zo’n grote
regelmaat doen dat daarmee nog nauwkeuriger klokken te maken zijn:
pulsarklokken.
[terug]
Analoog en digitaal
We meten de tijd op uurwerken in uren enz. Wijzers geven cijfers 1-12 aan.
AM = ante meridiem (Romeinen), voor de middag; PM = post meridiem (Romeinen),
na de middag. Maar het kan ook anders.De dag is verdeeld in 24 uren. Je kunt dus ook van 1 tot en met 24 tellen.
Uren van 1-12 tellen dan als 1.00, 2.00, 3.00 uur enz. Vanaf ’s middags 12
uur tellen we door: 13.00 uur (= 1 uur ’s middags), 14.00 uur (= 2 uur ’s
middags) enz. tot 24.00 uur = 12 uur ’s avonds.
[terug]
Zomer- en wintertijd
Sinds 1977 kennen we in Nederland weer zomer- en wintertijd. Op de laatste
zaterdag-zondag in maart wordt de klok om 2 uur ’s nachts een uur vooruit
gezet (ezelsbruggetje: in het voorjaar vooruit), dus van 2 naar 3 uur. Om het
laatste weekend van oktober wordt de klok weer een uur terug gezet
(ezelsbruggetje: in het najaar terug). Waarom? Door de zomertijd wordt het
niet in het holst van de nacht licht: zonder zomertijd zou het eind juni tegen
half 4 ’s nachts al licht worden en tegen half 10 ’s avonds donker.
Dankzij de zomertijd verschuift de daglichtperiode een uur. Voordeel: ’s
avonds kunnen we een uur langer van het daglicht profiteren en ’s morgens
wordt het later licht. Op het eind van de zomer wordt de klok weer terug gezet
en gaat de wintertijd in. De daglichtperiode schuift weer een uur op waardoor
het ’s ochtend eerder licht en ’s avonds eerder donker wordt.
[terug]
Jetlag en/of biologische klok
Relatief kleine afwijkingen kunnen je uit je ritme en in verwarring
brengen. Het reizen door verschillende tijdzones kan vervelend zijn voor je
lichaam. Het lichaam heeft namelijk een ‘ingebouwde klok’, die je laat
weten wanneer je moe bent, honger hebt, moet gaan slapen, wakker wordt. Als je
ver naar oosten of westen vliegt, krijgen veel mensen last van tijdsverschil.
De inwendige klok raakt dan van slag. Gevolg: een jetlag. Het maakt wel
verschil of je met de zon mee naar het westen vliegt of tegen de zon in naar
het oosten. In westelijke richting moet je de klok terugdraaien (de zon gaat
eerder op, het is daar later), in oostelijke richting klok moet je de klok
vooruitdraaien (de zon komt daar later op, het is daar vroeger). Ook veel
planten hebben een biologische (inwendige) klok. bv.
madeliefjes/paardenbloemen gaan ’s morgens open en ’s avonds dicht. Ook
dieren hebben een biologische klok: de vogeltrek aan het begin van de winter,
terugkeer uit warmere streken, winterslaap dieren.
[terug]
Terug naar
overzicht