KLOK, TIJD, PUNCTUEEL
‘Klok’ komt van het Latijnse clocca:
torenklok. Het woord verwijst naar de eerste mensen die de tijd bijhielden
door middel van geluid: de Benedictijner monniken die elke dag zeven maal de
klok luidden, ten teken dat de gebedstijd was aangebroken. Mensen observeerden
de tijd niet meer (zoals in een zandloper of waterklok), maar de tijd zocht
hen. Het gelui van de klok onderbrak hun aandacht en mensen werden zich bewust
van de tijd. Het Engelse ‘six o’clock’ betekende het zesde gelui van die
dag. Het woord ‘tijd’ ontstond later, omstreeks de tijd dat de mechanische
klok werd uitgevonden. Het woord is afgeleid van het Indo-europese di, ‘verdelen’.
In de zestiende eeuw – de tijd van Kepler en
Galileo – begon men het univesum zelf te zien als een groot mechaniek,
waarbij de planeten zich bewogen in epicycli die leken op de raderen van een
mechanische klok. Eind zeventiende eeuw ging men het woord ‘punctueel’
gebruiken voor iemand die zich precies aa een overeengekomen tijd hield.
Voorheen werd met ‘punctueel’ bedoeld: iemand die op bepaalde punten stond
(van het Latijnse punctus, punt).
Eind negentiende eeuw was de machinemetafoor zo
totaal doorgedrongen in het wetenschappelijk denken, dat fysici en biologen
veronderstelden dat ze weldra het functioneren van het universum geheel en al
zouden doorgronden. De mysteries van de natuur zouden gewoon een stel
tandraderen in de mechanische klok van de kosmos zijn. De ontdekking van de
kwantummechanica maakte hieraan een eind.
Terug naar
overzicht