MOMENT IN DE TIJD
Een
intuïtief-religieuze benadering
Laet het kostelijckst van al
U niet roeckeloos ontglippen,
Dat's de tijd, die snel gaet glippen
Zonder dat hij keren zal
(Joost van den Vondel)
Tijd vormt een fascinerend verschijnsel. Stel je de vraag: "Wàt is
tijd?" dan dreig je al snel te verzanden in een wirwar van opvattingen
en meningen zonder al te veel overeenstemming. Het beste antwoord leek mij
tot nu toe: "Een duizelingwekkende val in een bodemloze put. Geen
geluid is hoorbaar." Maar de verwarring blijft, evenals de vraag naar
een goed antwoord. Ik kan mij dan ook nog levendig het moment van inzicht
herinneren toen C.A. van Peursen in een college aangaf dat je die vraag in
onze tijd meestal anders stelt: "Hoe is tijd?" Einde van al het
gekibbel, want je kijkt gewoon op je horloge. Tijd is wat het horloge
aangeeft. Tijd geoperationaliseerd in de objectieve maat van het uurwerk.
Een functionele en verbluffend eenvoudige omschrijving van tijd.
door Henk Burggraaff
En toch... tijd blijft een
fascinerend verschijnsel
Zo'n functionele omschrijving van tijd
gaat echter volledig de mist in indien je vervolgens zou menen dat tijd dan
ook niets anders is dan wat het horloge aangeeft. Dan zou tijd volledig
opgaan in de operaties die je verricht om hem te objectiveren en te meten. In
dat geval wordt tekort gedaan aan de altijd weer overmachtige en
onuitputtelijke meerwaarde van de werkelijkheid, en daarmee ook van het
verschijnsel tijd. Want tijd is oneindig veel meer dan wat gemeten kan worden.
Toen Rousseau in een vlaag van romantiek zijn horloge weggooide, gooide hij
niet de tijd weg. Eerder vond hij hem juist terug.1 Ook al kan je
nauwkeurig en perfect aangeven hòe tijd is, dan dien je toch telkens weer
opnieuw de vraag te stellen naar 'wàt is tijd?', zonder daarbij te vervallen
in een substantialisering van dit begrip: alsof het wezen van de tijd een ding
zou zijn dat je ergens concreet aanwijsbaar kan aantreffen.
Maar dat is nog niet alles en zelfs niet het
belangrijkste. Aan alle vragen vóóraf gaat steeds de existentiële ervaring
van het dàt. Niet alleen hòe en wàt tijd is, maar eerst en vooral dàt tijd
is. Want waarom is er tijd? Hij had toch net zo goed niet kunnen bestaan.
Variant van 'waarom is er iets en niet niets?'. Tijd is en blijft eerst en
vooral fascinerend. Onherleidbaar. Tijd zó gezien roept verwondering en/of
verbijstering op. Een verwondering en verbijstering die zich alleen laten
uitzeggen in poëtische taal, waarin de mens mythen scheppend en gelovend met
tijd omgaat.
De hedendaagse mens beseft het dat, wat en hoe
van tijd. Wanneer hij mythen scheppend en gelovend met tijd omgaat dan blijven
die drie vragen steeds aanwezig. Alleen zo wordt recht gedaan aan het
volledige uitdrukkingskarakter van het verschijnsel tijd. Wat zich op deze
wijze voordoet in de ervaring (van tijd) wordt uitgezegd in de mythe en
vervolgens verhelderd binnen de kritische reflectie, zodat mythen in hun
verdere uitwerking inzichtelijk worden en een symbolisch gehalte verwerven.
Ook mythen omtrent tijd.
Dit artikel is geschreven op de grenslijn
tussen tijd en eeuwigheid. Op dat breukvlak ontspringt het
intuïtief-religieus kennen. Vanuit dat kennen wordt tijd namelijk schouwend
en doorgrondend tegen het licht gehouden, zodat eeuwigheid zichtbaar wordt en
zich kan tonen. Tijd als doorschijnend in de richting van eeuwigheid. Dat is
het symbolisch gehalte van tijd. Dit intuïtief-religieuze kennen is nauw
verwant met de mens als mythen scheppend en gelovend individu. Een mens die
zich nooit en te nimmer bij de feiten neerlegt, maar daar op een creatieve en
hoopvolle manier mee om weet te gaan. Ook met tijd.
In het eerste deel van dit artikel wordt
ingegaan op het intuïtief-religieus kennen zelf. Ik heb deze vorm van kennen
verder uitgewerkt binnen mijn onderzoek, In de schaduw van de levensboom;
naar een intutief-religieuze benadering binnen de individuele godsdienstige
ontwikkeling (1994). In het tweede deel van dit artikel wordt dit
intuïtief-religieuze kennen vervolgens verbonden met 'moment in de tijd'. Dat
gedeelte zal zich, na een korte inleiding over twee bewustzijnsvormen,
hoofdzakelijk beperken tot enkele voorbeelden van een intuïtief-religieuze
omgang met tijd. Zoals reeds opgemerkt verkrijgt tijd binnen die omgang een
symbolische lading, zodat eeuwigheid zichtbaar wordt en zich kan tonen.
Eeuwigheid die zich ontvouwt aan tijd; zelfstandige naamwoorden die zich in
dit geval voordoen als werkwoorden, als woorden die zich telkens weer opnieuw
vervoegen en voltrekken in het menselijk bestaan.
Intuïtief-religieus
kennen
"Allemaal geklets, allemaal
sprookjes, de godsdienst gaat helemaal nergens over." "Niet gelogen,
maar anders waar." Tussen deze
twee uitspraken van vroege adolescenten beweegt zich mijn onderzoek.
Uitgangspunt is daarbij religie als het "open-worden voor de
onuitsprekelijke grond van het bestaan" (Fortmann), nader in te vullen
vanuit bestaande godsdiensten.
De 'levensboom' is een kosmisch-religieus
symbool en staat verder voor het beeld van de mens en voor groei en
ontwikkeling. 'In de schaduw' geeft aan dat het hier gaat om een beeld dat
zijn schaduw beloftevol werpt over het menselijk bestaan en waarin het goed is
om te vertoeven, maar ook dat de uitwerking van dit vergezicht vaak slechts
een vale schaduw vormt van de oorspronkelijke bedoeling. 'In de schaduw van de
levensboom' is een intuïtief-religieus vergezicht. Intuïtief staat
voor 'schouwend' en intuïtief-religieus voor 'schouwend en
doorgrondend'. Het gaat dus om een 'schouwen' of 'zien' in relatie met de
onuitsprekelijke 'grond' van het bestaan: als ziende de Onzienlijke
(Fortmann). Dit onzienlijke staat voor het geheimzinnige en onuitsprekelijke
in dit bestaan en kan ook worden begrepen als een aanduiding voor God als
verborgen Aanwezige (Van Peursen).
Om intuïtief-religieus te kennen maak je
gebruik van symbolen. Via symbolen probeer je te vergelijken, bijeen
te brengen en te ontmoeten. Met behulp van het zichtbare en bekende kun je
proberen om het onzichtbare en onbekende ter sprake te brengen (te
vergelijken), en wel zó dat het onbekende zich kan tonen in het bekende. In
de tweezijdige beweging ligt het bijeenbrengen. Wie dergelijke symbolen
binnentreedt bevindt zich op dat moment op een ontmoetingsplaats tussen hemel
en aarde. De levensboom, met z'n wortels diep in de aarde en z'n takken
reikend naar de hemel, vormt in het 'vergelijken, bijeenbrengen en ontmoeten'
een voorbeeld van intuïtief-religieus kennen. Andere voorbeelden zijn de mens
zelf en de ontmoeting tussen mensen. Nog andere voorbeelden zijn woord
of verhaal. In al die gevallen gaat het om het oproepen en onderhouden
van het onuitsprekelijke, steeds in alle voorlopigheid en bij benadering.
Het intuïtief-religieus kennen wordt
ontwikkelingspsychologisch vooraf gegaan door het stimuleren van de creatieve
en religieuze, en vooral ook religieus-affectieve verbeeldingskracht. Deze
verbeeldingskracht is 'creatief' waar zij, vertrekkend vanuit de bestaande
werkelijkheid, op anticiperende en transformerende wijze is gericht op het
actualiseren van mogelijke werelden. Deze verbeeldingskracht is 'religieus'
omdat zij dit doet in relatie met de bestaande godsdiensten. Zij is
'religieus-affectief' omdat zij zich, binnen een 'van aangezicht tot
aangezicht', ook omvormend kan richten op de sociaal-emotionele relatie tussen
mensen als een 'omzien naar elkaar', waarbij de ontmoeting tussen mensen reikt
tot in de hemel, tot binnen de godsvoorstelling. In alle gevallen gaat de mens
vanuit deze verbeeldingskracht mythen scheppend en gelovend om met het bestaan
en de werkelijkheid. Het is een mens die zich nooit en te nimmer bij de feiten
neerlegt. Integendeel.
Het van jongs af stimuleren van deze
verbeeldingskracht kan uiteindelijk leiden tot een intuïtief-religieus
kennen. Wel dient daarbij de verbeeldingskracht uit te groeien van projectie
tot schouwend en doorgrondend kennen. De metafoor van 'spiegel' en 'venster'
maakt dit duidelijk. Aanvankelijk bekladden wij de spiegel van de
godsdienstige werkelijkheid wat al te concreet en al te mythisch-letterlijk
met de produkten en voorstellingen van onze eigen verbeeldingskracht. Wat zich
dan laat zien zijn slechts afbeeldingen en weerspiegelingen van onszelf. Wij
zien slechts onszelf, als in een spiegel. Het al te zichtbare van onze
godsvoorstellingen dreigt dan het onzichtbare en geheimzinnige te
overwoekeren. In de jeugdjaren kan echter - met het formeel-operationeel
denken - het besef ontstaan dat wij die spiegel dienen te ontdoen van
onze projecties. Die spiegelende kwiklaag wordt weggehaald en de spiegel
groeit dan uit tot venster. Binnen dat perspectief gaan beelden functioneren
als symbolen. Er is een wereld van het bekende en er is een wereld van het
onbekende. Daar tussenin zijn vensters. In dat geval worden die symbolen
doorschijnend in de richting van het onuitsprekelijke en wel zó dat dit
onuitsprekelijke zich kan tonen in die symbolen. Dit betekent dat de tastbare
en zichtbare werkelijkheid zo wordt geordend dat het goddelijke zichtbaar
wordt èn - omgekeerd - zich kan tonen. 'Omgekeerd', niet alleen als
vergelijken, maar vooral ook als bijeenbrengen en ontmoeten.
Eerst wanneer die beelden doorschijnend worden
in de richting van het onuitsprekelijke - en daarmee ruimte vrijkomt voor
het symbolisch gehalte van al het bestaande - neemt het ontluikend
intuïtief-religieus kennen een aanvang. Dat is het begin van een schouwend en
doorgrondend kennen. Dit kennen veronderstelt een existentieel,
mythisch-symbolisch bewustzijn (Fortmann), waarin een voorafgaand
aanschouwelijk, ervaringsmatig kennen wordt verbonden en verhelderd binnen een
redenerend, begripsmatig kennen.
Dit ontluikend intuïtief-religieus kennen
vormt één van de belangrijkste doelstellingen binnen de individuele
godsdienstige ontwikkeling en daarmee ook één van de belangrijkste
ontwikkelings- en levenstaken in de jeugdjaren.
* * *
Is het nu mogelijk om ook tijd zó te ordenen
dat het goddelijke zichtbaar wordt en zich kan tonen? Dit betekent dat men
vanuit een intuïtief-religieus kennen, met behulp van de creatieve en
religieuze verbeeldingskracht, mythen scheppend en gelovend weet om te gaan
met tijd, en wel zó dat het geheim van tijd zich enigszins ontsluiert. Waar
eeuwigheid zich ontvouwt aan tijd. Steeds in alle voorlopigheid en bij
benadering. Tijd als venster binnen 'vergelijken, bijeenbrengen en ontmoeten'.
Dit is echter niet zo eenvoudig, omdat tijd
weliswaar overal aanwezig is, maar nergens aan te treffen. Tijd is in principe
niet zichtbaar of tastbaar. Tijd is ongrijpbaar en gaat vooraf. Ik wil in dit
artikel echter toch een poging wagen, waarbij ik ter oriëntatie nogmaals
verwijs naar het overzicht dat de inleiding op dit artikel afsluit.2
Moment in de tijd
"Wat is het lot?" zo vraagt
een leerling aan Nasrudin. "Een eindeloze opeenvolging van met elkaar
verstrengelde gebeurtenissen." "Zo'n antwoord volstaat nauwelijks.
Ik geloof in oorzaak en gevolg." "Uitstekend", spreekt de
Wijze, "kijk eens naar dat", waarbij hij wijst naar een
voorbijkomende stoet in de straat. "Die man zal opgehangen worden. Is dat
omdat iemand hem een zilverstuk gaf en hem in staat stelde om een mes te
kopen, waarmee hij de moord beging; of omdat iemand hem dat zag doen; of omdat
niemand hem tegen hield?"
Dit verhaal - dat vele lagen kent -
ontleen ik aan Robert Ornstein (1972), evenals de bijgaande tekening. Hij
geeft dit verhaal en deze tekening als inleiding op een hoofdstuk over 'de
tijdsdimensies van het bewustzijn'. Hij wijst in dat verband op twee
bewustzijnsvormen. De leerling uit het verhaal leeft in de tijdsbeleving van
oorzaak en gevolg, met verleden en toekomst, de tijd van de klok. De lineaire
tijd van nauwkeurige meting en vaste afspraken, van stopwatch en kalender. Dat
is 'objectieve' tijd.
Daarnaast bestaat de 'subjectieve', doorleefde
tijd, zoals in een bekende uitspraak van Albert Einstein: "Als je twee
uur met je geliefde zit, lijkt het wel twee minuten. Zit je twee minuten op
een heet vuur dan lijkt dat wel twee uur." Van die subjectieve,
doorleefde tijd merkt Ornstein op dat zij zich kenmerkt door het 'moment in de
tijd', door een niet-lineaire tijdsbeleving, waarin gebeurtenissen zich niet
allereerst ná elkaar, maar vooral náást elkaar voordoen. De centrale
betekenis van tijd is dan: "Alle wezens zijn verbonden met elkaar en
niets kan gescheiden worden van tijd."3 Volgens Ornstein is
dit bewustzijn verbonden met de intuïtieve, holistische kant van ons bestaan.
De volheid van het bestaan is dan gegeven in dit moment, in het heden, het
onvervangbare moment waarop je tot inzicht komt. Zoals in het verhaaltje en de
tekening aan het begin. Op dat moment worden tijd en eeuwigheid met elkaar
verbonden.
Dit bewustzijn van tijd als doorleefd in het
heden, in het hier en nu, is kenmerkend voor een religieus bewustzijn. Op die
momenten vallen verleden en toekomst weg, alleen het heden telt als moment in
de tijd. Zulke momenten kom je bijvoorbeeld ook in Zen tegen. Als willekeurig
voorbeeld van het keuzeloos gewaarzijn van het moment de volgende Haiku4:
De tempelbelklank
in de ruimte verdwenen -
niets wat nog beweegt.
* * *
Ik geef nog enkele andere voorbeelden, waarin
tijd intuïtief-religieus wordt gehanteerd en functioneert als 'venster'. Het
jodendom kent de openbaring in het heden. Zo staan in Tenachon5,
twee uitspraken van Abraham Joshua Heschel: "Viering is het schouwen van
de eenmaligheid van het moment, dat de eenmaligheid vanzelf doet beseffen. Wat
geweest is keert nooit weer. (...) De eis van de Bijbel is waakzaam te zijn en
open te staan voor wat zich voltrekt, wat gebeurd is, wat ontstaat. Elk
ogenblik is een nieuwe geboorte, een nieuwe opdracht. Hoe op het wonder te
reageren? Het ergste falen is de grootsheid van het ogenblik, het geheim van
het bestaan niet te beseffen." Op diezelfde bladzijde ook een uitspraak
uit The cloud of unknowing: "Voor God is tijd zo kostbaar, dat Hij
nooit twee ogenblikken tegelijk geeft, maar steeds het ene na het andere.
Daarom kan de mens zich nooit verontschuldigen door te zeggen: Ik wist niet
welk moment ik kiezen moest." Midden op diezelfde bladzijde ook een
gedicht van Abraham Jitschak Kook: "Al wat is fluistert me toe een
geheim: leven heb ik te bieden, neem het toch..." Dit gedicht is
geschreven voor "een geslacht dat zal zingen om schoonheid en leven, dat
vervoering lepelen zal uit de dauw van de hemel." Zo ook ligt eeuwigheid
als een dauw op de tijd. Wie dat beseft begrijpt de fluistering van al wat is:
"Mijn geliefde, jij bent mijn bestemming." Het is alsof de eerste
drie uitspraken toegang verschaffen tot dit gedicht, en omgekeerd. In dat
opzicht laat die bladzijde zich dan ook lezen als een volkomen mandala.
Die sterke nadruk op het 'heden' is ook bekend
van Jezus als de tijd waarop een mens bij name wordt geroepen. Dit
'kairos'-begrip speelt een belangrijke rol bij Paul Tillich. Hij brengt een
onderscheid aan tussen 'chronos' als meetbare klokketijd en 'kairos' als
eenmalige, beslissende gebeurtenis. "Kairos is de 'tot volheid gekomen
tijd', het ogenblik waarop het eeuwige binnendringt in het tijdelijke, het
tijdelijke schokt en ondersteboven werpt en klaarmaakt om het eeuwige te
ontvangen (...) Voor het christelijk geloof is het oerbeeld van iedere kairos
het verschijnen van Jezus als de Christus."6 Het eeuwige
dringt het tijdelijke binnen. Volgens Kierkegaard is dit verbonden met
verwondering als het begin tot een dieper religieus verstaan. "Waar het
onbekende in het bekende verschijnt, het eeuwige in het tijdelijke, komt de
verwondering op (...) Eerst dan ontstaat de wedergeboorte (...), de tweede
verwondering."7 Zowel binnen het 'kairos'-begrip als binnen de
verwondering wordt op intuïtief-religieuze wijze met tijd omgegaan, zodat
eeuwigheid zichtbaar wordt en zich kan tonen. Tijd wordt dan symbolisch
opgevat en geplaatst binnen 'vergelijken, bijeenbrengen en ontmoeten'.
* * *
Een ander voorbeeld heeft betrekking op
'hoogtijd' als messiaanse tijd. Binnen de joodse traditie viert men sjabbat.
Ook op die dag wordt de tijd zó geordend dat de messiaanse tijd zichtbaar en
ook leefbaar wordt. Op die dag leeft men in volledige overgave aan God.
Daarbij dient men wel te bedenken dat er slechts één sjabbat in de week is
en niet zeven. Eén dag sjabbat, één dag voor overgave aan de Eeuwige, en
zes dagen om te werken; niet omgekeerd. Tussen schepping en voltooiing zou dan
de schepping zelf ten onder gaan en de voltooiing uitblijven. In die
verhouding put men elke hoogtijd telkens weer opnieuw uit een bron om verder
te leven en te werken. Op dezelfde wijze kunnen ook christelijke hoogtijdagen
voeding geven aan het bestaan. Op die dagen is met name een goede liturgie van
belang, omdat juist zij de tijd en het bestaan zó ordent dat de verborgen
Aanwezige zich laat vermoeden. Als dat zich voltrekt waant men zich voor een
moment hemelbewoner, zweeft men als het ware voor even mee over de wateren om
een nieuwe schepping op zoek naar voltooiing te ervaren. Op deze wijze wordt
tijd doorschijnend in de richting van het goddelijke, steeds in alle
voorlopigheid en bij benadering. Dat laatste hoort er steeds bij voor mensen
onderweg.
* * *
Een geheel ander voorbeeld waarin tijd en
eeuwigheid met elkaar worden verbonden ontleen ik aan een verslag van een
psychedelische therapie bij terminale patiënten. Het is overigens bekend dat
psychedelische ervaringen de tijdsbeleving beïnvloeden. Een korte
tijdsperiode kan dan zo vol ervaringen en gebeurtenissen zijn dat het lijkt
alsof de duur oneindig lang is. Zelfs zo dat tijd oplost in tijdeloosheid, in
eeuwigheid. In dat geval is eeuwigheid geen ontologisch begrip, maar wederom
functie van de tijdsbeleving, waar tijd haar grenzen bereikt en binnen een
kwalitatieve omslag overgaat in eeuwigheid. Voor een moment leeft men in
eeuwigheid, is men hemelbewoner, om vervolgens terug te keren in de tijd.8
Eeuwigheid is dan een kwaliteit van het bestaan en wordt ervaren als een
leefbare werkelijkheid. Zo vertelt Gloria - en nu kom ik bij de
psychedelische ervaring - : "Ik herinner mij hoofdzakelijk twee
ervaringen. Ik was alleen in een tijdeloze wereld zonder grenzen. Er was geen
ruimte, geen kleur, geen voorstelling, maar misschien was er wel licht.
Eensklaps besefte ik dat ik een moment in de tijd was, geschapen door hen die
mij vooraf gingen en schepster van anderen. Dit was mijn moment en mijn
belangrijkste functie had zich voltrokken. Door geboren te worden had ik
betekenis gegeven aan het bestaan van mijn ouders (...), weer terug in de
leegte, alleen zonder tijd-ruimtelijke begrenzing. Het leven vereenvoudigde
zich tot de laatste gemeenschappelijke noemer. Ik kan me de logica van de
ervaring niet meer herinneren, maar ik werd mij scherp bewust dat de kern van
het leven bestaat uit liefde. Op dat moment voelde ik dat ik mij in diepe
verbondenheid uitstrekte naar de wereld, naar alle mensen, en speciaal naar
degenen die het dichtst mij nabij zijn. Ik huilde lang over de verloren jaren,
het zoeken naar wie ik ben op de verkeerde plaatsen, het achteloos voorbij
laten gaan van de belangrijkste gelegenheden, de emotionele energie verloren
in ten diepste nutteloze zaken."9 Het moment in de tijd
onthult zich voor haar als eeuwigheid en liefde. Alsof sluiers van de
werkelijkheid worden weggehaald en de verborgen Aanwezige of het
Oorspronkelijke Gelaat zich toont. In beide gevallen gaat het om een
aangesproken worden waarin grenzen van tijd worden overschreden en tijd wordt
vervuld. Vanuit dat besef of bewust zijn verkrijgt tijd voor Gloria vanaf nu
een andere betekenis en lading. Vanaf dat moment leeft zij in eeuwigheid als
een staat van zijn, als een leefbare werkelijkheid. Elk moment niet beleefd
vanuit die goddelijke liefde kan dan worden beschouwd als verloren tijd. Het
is het besef van het moment in de tijd dat alle tijd te boven gaat en dat alle
andere zaken betrekkelijk stelt. Dat doet beseffen dat alle tijd haar
vervulling vindt in de alles te boven gaande aard van het leven. Immers, alle
mensen hebben tijd, Gods liefde eeuwigheid (vrij naar lied 426 uit het Liedboek
voor de Kerken).
* * *
De verbinding tussen tijd, eeuwigheid en liefde
is niet toevallig. Achter de tijd klopt het hart van de liefde en brandt het
vuur van het goddelijk mededogen. Zo ook brengt Kahlil Gibran op de vraag van
een sterrekundige naar de tijd, deze tijd in verbinding met tijdeloosheid en
liefde.10 Hetzelfde overkomt Treya Wilber als moment in de tijd.
Voor haar was grote liefde op het eerste gezicht en binnen enkele weken was
zij getrouwd met Ken Wilber, een belangrijk vertegenwoordiger van de Nieuwe
Tijd en de transpersoonlijke psychologie. Enkele weken later blijkt zij te
lijden aan een kwaadaardige borstkanker om vervolgens binnen vier jaar te
overlijden. Dit aangrijpende verhaal is te vinden in Overgave en Strijd; De
groei van inzicht en liefde tijdens het leven en sterven van Treya Wilber
en geschreven door zowel Treya als Ken Wilber. Treya's levenshouding reikt
uiteindelijk naar 'hartstochtelijke gelijkmoedigheid'. Deze gelijkmoedigheid
is vanuit ontlediging verbonden met de alles te boven gaande aard van het
leven. Deze aard kenmerkt zich - het zij nogmaals opgemerkt - door
onvoorwaardelijke liefde of mededogen. Vanuit die overgave komt men al het
bestaande onder ogen, zonder zich te verliezen in een krampachtig vasthouden.
Het betekent ook hartstocht voor het leven zonder zich vast te klampen. Het is
deze overgave aan God en het loslaten van zichzelf die waarachtige strijd
mogelijk maakt. Binnen dit bewust zijn "is er noch schepping noch
vernietiging, noch lot noch vrije wil; noch weg noch prestatie. Dat is de
uiteindelijke waarheid."11 Ook dan leeft men - temidden
van de tijd - in en vanuit eeuwigheid, in en vanuit liefde die alle
verstand te boven gaat.
* * *
De verbinding tussen tijd en eeuwigheid vindt
men ook in het schitterende muziekstuk De Tijd van Louis Andriessen. In
die muziek 'schouwt' Andriessen "naar het Punt, waar zich als heden alle
tijden melden."12 Dit muziekstuk is geïnspireerd door de
overdenkingen van Augustinus over de tijd in het elfde hoofdstuk van het elfde
boek van de Confessiones. Eerst heeft Augustinus gesproken over mensen
die zeggen: "Wat deed God vóór de schepping?" Het hart van die
mensen doolt nog rond in voorbijgegane en toekomstige bewegingen zonder enig
begrip van eeuwigheid. Wie zal hun hart "vastgrijpen en tegenhouden,
opdat het een weinig stilsta en een weinig grijpe van de glans van de altijd
stilstaande eeuwigheid en die vergelijke met de tijden die nooit
stilstaan" (...) "Zou mijn hand daartoe in staat zijn, of zou de
hand van mijn mond door te spreken een zo grootse zaak verrichten?"
Overpeinzingen omtrent tijd en eeuwigheid, door Andriessen weergaloos en
doorschijnend verklankt in muziek. Soms is muziek open-worden voor de
onuitsprekelijke grond van het bestaan, zoals een studente ooit concludeerde
en zoals Gabriel Marcel ook aangeeft.13 Andriessen lijkt die ruimte
te scheppen, zodat zijn muziek in dit opzicht symbolisch gehalte verwerft.
Muziek zó geordend dat tijd en eeuwigheid tastbaar worden; in alle
voorlopigheid en bij benadering.
* * *
Een laatste voorbeeld treft men aan binnen de
christelijke traditie. De symboliek (metafoor) van de tijd maakt het mogelijk
om het leven te zien als eenmalig en onherroepelijk. Een mens wordt geboren,
leeft en sterft. Het leven verloopt rechtlijnig in de tijd. Gedane zaken nemen
geen keer en geen mens heeft schone handen. Door dit beeld te gebruiken is het
ook mogelijk om aan te geven dat het in de tijd van leven gaat om beslissende
keuzen, zoals het al of niet leven in verbondenheid met de Eeuwige. Ook hier
wordt tijd - vergelijkend, bijeenbrengend en ontmoetend - verbonden
met eeuwigheid. Een goed moment om nog eens naar het motto aan het begin van
dit artikel te verwijzen.
Dit artikel van Henk Burggraaff verscheen
eerder in het tijdschrift Verbum 1995/2.
NOTEN
1 Tijd wordt aangeduid als 'hij': 'Vadertje
Tijd'. Toch vreemd, zo'n mannelijke aanduiding.
2 Zie voor enkele 'gestalten van de tijd' ook
paragraaf 1 van het artikel van Jan van Lier/Jan Simons, elders in dit nummer.
3 Zie Dogen, in Zen 1981/6, p. 37.
4 Vgl. Gusta van Gulick, in Zen 1984/16,
p. 17.
5 Tenachon 8, p. 123.
6 H. Zahrnt, Wachtend op God, Utrecht,
1967, p. 388.
7 E. Kuypers, Spelen met beelden,
Assen/Maastricht, 1987, p. 293.
8 D. Wulff, Psychology of religion, New
York/Chichester, 1991, p. 85-86.
9 C.D. Batson/P. Schoenrade/W. Larry Ventis, Religion
and the individual, New York/Oxford, 1993, p. 126-127.
10 Kahlil Gibran, De Profeet,
's-Gravenhage, 1990, p. 67-68.
11 K. Wilber, Overgave en strijd,
Amsterdam, 1993, 458.
12 Dante, La Divina Comedia; Beatrice in
'Paradiso', canto 17 vers 17, als motto in het begeleidend boekje.
13 Met dank aan Louise Pino en Egbert de Lint.
Zie verder ook het slot van het artikel van Herbert van Erkelens elders in dit
nummer.
LITERATUUR
L. Andriessen, De Tijd, Elektra
Entertainment, New York, 1993.
Augustinus, Belijdenissen (vert. A.
Sizoo), Prisma, Utrecht/Antwerpen, 1965.
C.D. Batson/P. Schoenrade/W. Larry Ventis, Religion
and the individual, Oxford University Press, New York/Oxford, 1993.
H. Burggraaff, In de schaduw van de
levensboom, Kok, Kampen, 1994.
Kahlil Gibran, De Profeet, Mirananda,
's-Gravenhage, 1990.
H. Fortmann, Als ziende de Onzienlijke,
Brand, Hilversum/Antwerpen, 1964-1968.
E. Kuypers, Spelen met beelden, Van
Gorcum, Assen/Maastricht, 1987.
R. Ornstein, The psychology of
consciousness, Freeman and Company, San Francisco, 1972.
C.A. van Peursen, De Naam die geschiedenis
maakt, Kok, Kampen, 1991.
C.A. van Peursen, De verborgen Aanwezige,
Kok, Kampen, 1993.
A.S. Reber, Woordenboek van de psychologie,
Bakker, Amsterdam, 1989.
K. Wilber, Overgave en strijd, Karnak,
Amsterdam, 1993.
D. Wulff, Psychology of religion, John
Wiley & Sons, New York/Chichester, 1991.
H. Zahrnt, Wachtend op God, Ambo,
Utrecht, 1967.
Terug naar
overzicht