WAAROM VUUR GEEFT EN NEEMT
Lang geleden woonde in een huisje aan de rand
van een groot bos een arme kolenbrander. Hij hield zich in leven door van
takken houtskool te maken, dat hij aan de mensen in het dorp verkocht. Daarmee
hielden zij het vuur in hun huizen brandend. De kolenbrander werkte hele
dagen. 's Avonds viel hij doodmoe neer op zijn bed om de volgende dag weer
vroeg te beginnen. Totdat...
Op een nacht brandde het huisje van de arme
kolenbrander tot de grond toe af. Zelf kon hij gelukkig aan de vuurzee
ontsnappen. De volgende morgen stond hij beduusd te kijken naar de smeulende
puinhopen van zijn huisje.
De kolenbrander zuchtte en riep wanhopig uit: "Wat is dat nu, vuur?! We
konden toch altijd zo goed met elkaar opschieten. Dankzij jou heb ik altijd
een dak boven mijn hoofd gehad en kon ik mijn boterham verdienen. Waarom is er
nu ineens een einde gekomen aan onze samenwerking? Hoe komt het toch, dat je
niet alleen vurig licht en warmte geeft, maar dat je ook zo verwoestend kan
zijn?"
Maar het vuur gaf geen antwoord. Daarop besloot de kolenbrander op zoek te
gaan naar een antwoord op zijn vraag. Het werd een lange tocht en op den duur
wist de kolenbrander niet meer hoe lang hij al op zoek was.
Op een dag kwam hij bij een kale, hoge berg,
waarvan de top in de wolken lag. Vanuit het dal kronkelde een steile, smalle
weg omhoog. Aangetrokken door een vreemde kracht begon de kolenbrander aan de
tocht naar boven. Boven bleken de wolken duiven te zijn, die in grote vluchten
om de top van de berg vlogen. Af en toe streken ze neer op het dak van het
hutje, dat daar stond. Verwonderd liep de kolenbrander om het hutje heen en
klopte op de deur die op hetzelfde moment vanzelf open ging. Binnen keek hij
zijn ogen uit. Ontelbare duiven vlogen klapwiekend en luid koerend om hem
heen. Plotseling klonk een hoge stem. De duiven streken neer, overal waar ze
maar konden. Toen zag de kolenbrander een man met een lange witte baard, die
met uitgestoken armen naar hem toekwam. "Wat brengt je hier, mijn
zoon?", vroeg de man. En de kolenbrander antwoordde: "Ik zoek een
antwoord op de vraag waarom het vuur niet alleen vurig licht en warmte geeft,
maar ook verwoestend kan zijn." En hij vertelde zijn verhaal.
De oude man luisterde aandachtig en zei: "Dan ben je hier inderdaad op
het goede adres. Rust eerst maar eens uit. Morgen zul je vinden wat je
zoekt." Moe van de steile klim naar boven ging de kolenbrander op het bed
liggen dat de oude man hem wees. En als een blok viel hij in slaap.
De volgende dag werd de kolenbrander wakker
door een oorverdovend lawaai. Eerst dacht hij dat het stormde, maar het waren
de duiven die zo'n lawaai maakten. Met het geklapper van hun vleugels groetten
ze de vurige zon, die opkwam.
Na het ontbijt begon de oude man te vertellen. "Vroeger, toen de aarde
nog jong was, dachten de mensen dat vuur iets heiligs was. Daarom bouwden ze
tempels waarin priesteressen het vuur bewaakten. Eens per jaar werden alle
vuren in het hele land gedoofd. Drie dagen lang mochten er nergens vlammen te
zien zijn. En op de derde dag bracht dan een hemelse boodschapper nieuw vuur
naar de aarde. Iedereen mocht iets van dat heilige vuur mee naar huis nemen.
Je kon het gewoon in je handen meenemen, want het gaf alleen vurig licht en
warmte. Het vuur werd bewaard in de haardkachel en de mensen letten goed op
dat er in de buurt van het vuur geen lelijke woorden werden gezegd.
Maar op een keer was er ergens in het land een tempel waar het vuur niet was
gedoofd. De priesteressen waren er in slaap gevallen. Toen nu de hemelse
boodschapper het nieuwe vuur kwam brengen, sloegen de oude vlammen sissend uit
de kom. En de mensen die daarna naar de tempel kwamen om het nieuwe vuur in
ontvangst te nemen, verbrandden er hun handen aan. Vanaf die tijd moesten de
mensen steeds een bakje meebrengen om het nieuwe vuur mee naar huis te
nemen."
De kolenbrander dacht diep na over wat de oude
man hem had verteld. "Dus...", zei hij aarzelend, "eigenlijk
zijn de mensen er zelf de schuld van dat vuur ook vernietigend is?"
"Juist", zei de oude man, "maar ben je zelf ook tevreden met
dat antwoord?" "Eigenlijk niet", antwoordde de kolenbrander,
"want nu heb ik weer een vraag: Wat kunnen we doen om het vuur zijn
zuiverheid weer terug te geven?"
De oude man keek hem stralend aan. "Omdat je een vriend bent van het
vuur, zal ik je dat ook vertellen. Want nog ieder jaar brengen hemelse
boodschappers nieuw vuur naar de aarde. Over drie weken zal het weer zover
zijn. Als je wilt, kun je erbij zijn, wanneer zij hier op deze berg
aankomen."
Om zich op de komst van het nieuwe vuur voor te
bereiden ging de kolenbrander in de eerste week iedere dag de berg af om in
het dal takken bij elkaar te sprokkelen. Daarvan maakte hij bovenop de berg
een grote brandstapel. In de tweede week smeedde hij een mooie koperen schaal,
waarin hij het nieuwe vuur mee zou kunnen nemen. En in de derde week maakte
hij van dunne boomschors een paar stevige handschoenen om zijn vingers niet te
branden aan het vuur.
De oude man keek hoofdschuddend toe. En ook de duiven vlogen verbaasd rond de
kolenbrander die hele dagen werkte om op tijd klaar te zijn. De avond voor de
grote dag zette de kolenbrander alles netjes klaar.
In alle vroegte wekte de oude man de kolenbrander: "Opstaan, want vandaag
is de grote dag!" De kolenbrander trok het wit kleed aan dat de oude man
had klaargelegd en samen gingen ze naar buiten. En toen de vurige zon met zijn
gouden glans tevoorschijn kwam, vlogen al die duizenden duiven door de ramen
van het huisje naar buiten. De kolenbrander keek ademloos toe hoe ze als een
grote witte vlam naar boven vlogen. Nog nooit had hij zo iets moois gezien. De
kolenbrander keek ze na zo lang hij kon, totdat ze uit het zicht verdwenen
waren.
Ondertussen was de vlammende zon steeds hoger geklommen. De kolenbrander zag
hoe de duiven in de gouden vurige zonnestralen vlogen en helemaal begonnen te
glanzen. Het was alsof hun vleugels vlammen waren. Het leek alsof ze gedragen
werden door het vuur. En opnieuw keek de kolenbrander urenlang naar dit
schitterende schouwspel.
Tegen de middag landden de eerste duiven weer op de houtstapel die de
kolenbrander had opgebouwd. En daarna streken er steeds meer op neer, maar het
dorre hout wilde maar geen vlam vatten. Ten slotte voelde de kolenbrander de
hand van de oude man op zijn schouder. Die zei: "Waarom twijfel je? Dit
is het nieuwe vuur dat licht en warmte brengt. Neem ervan, zoveel als je
wilt." De kolenbrander keek hem twijfelend aan. Hoe zou dat moeten? En
terwijl hij nog aarzelde, kwamen van alle kanten kinderen in witte kleren de
berg op. Ze zongen een lied dat bijna hetzelfde was als het gezang van de
vogels. De kinderen liepen in kringen rond de brandstapel. Elk kind pakte heel
voorzichtig een duif in zijn handen en liep daarna de berg weer af. Toen alle
kinderen weg waren, vlogen de duiven die nog over waren, weer de lucht in.
Maar één duif was blijven zitten. De oude man strekte zijn hand uit en de
vogel ging erop zitten. En terwijl de koperen schaal, de brandstapel en de
handschoenen ongebruikt bleven, droeg hij de vogel voorzichtig naar binnen. De
kolenbrander zag hoe de oude man de duif tegen zich aan hield en hoe de
vlammende vleugels langzaam uitdoofden.
Lange tijd zeiden de twee mannen niets. Toen
riep de kolenbrander opeens: "Mooie boel is dat. Werk ik drie weken lang
om alles klaar te maken voor de ontvangst van het nieuwe vuur. Maar alles is
voor niets geweest." Toen zei de oude man: "Maar brandt het nieuwe
vuur niet verder in je binnenste nu je dit allemaal gezien hebt? Het verlangen
naar het nieuwe vuur zal je moed aanwakkeren, je hoop vleugels geven en je
vertrouwen versterken. Ik weet zeker dat je volgend jaar opnieuw naar hier
zult komen om het nieuwe vuur te ontvangen en mee te nemen naar huis."
Maar de kolenbrander was te verdrietig om de oude man op zijn woord te
geloven. Nog één nacht bleef hij in het hutje op de berg. En die nacht had
hij een droom. Hij zag hoe hij op de rug van de grootste duif mee naar boven
vloog, hoger en hoger tot in de gouden stralen van de vlammende zon. Onderweg
zag hij hoe de vleugels van de andere duiven weer vlammen werden. Er was
zoveel vuur en toch was de mogelijkheid om er iets van mee naar huis te nemen
maar heel klein. En toen voelde de kolenbrander plotseling hoe het gouden vuur
bij hem naar binnen stroomde...
Toen kolenbrander wakker werd, was het al een
tijdje licht. Nog één keer at hij met de oude man wit brood en dronk zuiver
bronwater. Daarna nam hij afscheid en ging naar beneden, de berg weer af. Zijn
droom had hem antwoord gegeven op de vraag waarmee hij lang geleden op pad was
gegaan.
(Bewerkte versie van een oorspronkelijk verhaal uit: Georg Dreissig, Das
Gold der Armen, Urachhaus, Stuttgart, 1993; uit het Duits vertaald door
Marijke Steenbruggen in Het goud van de armen, Christofoor, Zeist,
1995, p. 177-183, ISBN 90-6238-586-9).
Terug naar
overzicht