GEDICHTEN
OVER WATER
Brief
aan de zee - Johanna Kruit
Stuwmeer - Anna Enquist
Georgië 4 - Paul Snoek
Son of a beach - Rutger Kopland
Luchtspiegeling - M. Vasalis
Hoe de zee groeit in
mij - Daniel Billiet
Als water
uitgestort - Anna Enquist
Zeewaarts gezegd - Paul Snoek
Waterspiegel - Annette van den
Bosch
Een zwemmer is een
ruiter - Paul Snoek
Walcheren bij avond -
Johanne Kruit
Brief
aan de zee
ooit heb ik geprobeerd je geheim
te doorgronden, maar je pakte je
zout in en droeg je geluiden weg
en in je golven stond:
verboden toegang
vergeefs probeerde ik de dagen op
muziek te zetten
maar ach
zelfs de regen liep mij nonchalant
voorbij, en met
eeuwen stof over mijn voetstappen
bleef ik in de trieste sfeer van
oude gebeden en weefde verward
aan een sprookje dat vrede heet
dan liet ik mij verleiden om te gaan
met de stemmen
- landinwaarts -
maar er waren meer dingen dan een
dromer ooit zal zien
en de wegen té veel
onderweg
en zo schrijf ik me zee
naar je toe
en al ben je te oud om met
nieuwe woorden aan te spreken
toch vraag ik je
overstem mijn gedachten
zet voet aan mijn land
en breng mij tot zwijgen
(Johanna Kruit, uit: Landgrens.
Bloemlezing 1970-1980, Wel, Bergen op Zoom, 1982)
[terug]
Stuwmeer
Toen de dam klaar was
begon het water te stijgen.
Kilte ving aan in de berg-
wand. De bomen begrepen
niet hoe zij stikten in wat
hen lief was. Vissen kwamen
te zwemmen in de wijngaard.
Schreeuwend breken mijn kinderen
het gladde watervlak. Ik wil
hen roepen: acht niet de pijn
van tekort, maar vrees de on-
keerbare kracht van teveel, hoor
mij, hoe ik roep, hoe ik keihard zwijg.
Zij maken fonteinen en regenbogen.
Zij lachen en luisteren niet, daar
aan de bovenkant van de diepte,
aan de overkant van de tijd.
(Anna Enquist, uit Soldatenliederen,
Arbeiderspers 1991)
[terug]
Georgië 4
in de handen van de zee
heb ik vergeten
alles wat ik van de wereld
niet vergeten kon
de moordkleur van een oorlog
het werktuig van de haat.
de zwarte zee geen zwarte wonde
maar stil lijk alle water
een volmaakt gebaar
dat de wereld versiert.
en in de armen van de avond
zong de wind een theeplukkerslied
dat de dag smeekt om vreugde
de aarde het heilige dier
om een zwijgend geslacht
en de mens het krachtig kind
om zaad van vrede.
(Paul Snoek, uit Ik rook een vredespijp.
Gedichten 1956. A. Stols, Den Haag)
[terug]
Son of a beach
Zee, het zeer wijde gevoel
van te klein, bijna overbodig
ouder wordende billen waarin
nog iets trilt en schommelt
lopend naar de rommel die hij
heeft gevonden: wier, dooie
vis, slijm. Bukt, tot waar
het wit wordt tilt de wind
haar jurk op: zacht vlees. Kijk
naar de zee.
(Rutger Kopland, uit Wie wat vindt heeft
slecht gezocht. Van Oorschot, Amsterdam 1972)
[terug]
Luchtspiegeling
Midden in deze woestenij
van zon, stenen en droog gewas
zie ik opeens mijn eigen land
- onaangetast door deze brand:
bleek water, mist over een wei.
zie ik hoe koel en zacht dat was.
IJl als de dunne, dode maan,
die overdag is blijven staan,
maar meer dan herinneringen,
begeerlijker dan enig ding
zie ik verre water blinken
trachten mijn ogen het te drinken.
(M. Vasalis, uit Parken en Woestijnen.
Van Oorschot 1940)
[terug]
Hoe de zee groeit in mij
Ik zocht iets om sneller
te groeien. Weg van dit teveel
te weinig mij. De zee vond
mij.
Enkele druppeltjes licht
huppelden over zilt schuim.
De zee schudde even zijn grote
matras op voor de nacht en troostte me
dan tussen zijn vele golvende bladzijden.
De zee is zo'n lang verhaal,
ik lees het met al mijn vingers.
Hoe langer ik hem lees hoe kleiner
ik groei, hoe meer mondjes in mij
stilletjes juichen: wacht op mij,
ik kom!
(Daniel Billiet, uit Alleen aan zee is
de kust veilig. Bakermat, 1993)
[terug]
Als
water ben ik uitgestort
Dom water. Beukt en striemt de
pijlers van de brug die zwijgend
schrap staat tegen overgave. Eeuw
na eeuw is wat hij weet het binden
van twee oevers. Waakzaam, moe.
Weer ga ik door de oude stad, altijd
naar de rivier. Midscheeps posteer ik mij
in machteloze aandacht, blote hand
op steen. Ik brul met doorgesneden keel,
zonder geluid, van woede en verlies:
Al wat wij weten, hoe wij zijn, verdwijnt
als wind over het land. Herinnering
die even spartelt in het water en
verloren gaat. Grijsbruine golven die
hun naam niet zijn. De kamparts Tijd.
Rivier, stroom achterwaarts. Steen,
wordt weer vuur. Lucht om mij heen,
wordt lichaam dat mij draagt en
troost. Geheugen, val uiteen.
(Anna Enquist, uit Soldatenliederen.
Arbeiderspers, 1991)
[terug]
Zeewaarts
gezegd
De zee is trots op haar duinen.
Brekensgereed houdt zij de duinen bestendig.
Zij heeft haar kusten lief en kust ze.
De zee plant zich voort in het water.
De zee is voedzaam als een rijpe boomgaard.
Zij is de moeder van de grootste sterren.
De zee is een regen van goedheid,
beken het maar, zij is onmisbaar.
De zee blijft zoals altijd altoos vrede,
want in zee werd nog niemand mishandeld.
(Paul Snoek, uit Noodbrug. De
Sikkel, Antwerpen, 1955)
[terug]
Waterspiegel
Ben ik nog zichtbaar
vraag ik aan het water
en neem een voorschot
op het antwoord.
Ik zie een tuimelende val
en zuig de toekomst naar me toe
ze lijkt zo ongerept en roerloos
af te wachten tot ik kom.
Voor elke lijn die nu verschijnt
bedenk ik curven zekerheid
als: toen en vroeger, weet je nog?
Voorbij mijn twijfel is een
straks verborgen. Ergens.
Steeds en dichterbij.
(Annette van den Bosch, uit Handzaam
geaard. Digitalis, Utrecht, 2002)
[terug]
Een
zwemmer is een ruiter
Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.
En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd allesbegrijpende water.
Ik moet bekennen dat ik gek ben van water.
Want in het water adem ik water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.
Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.
(Paul Snoek, uit Dichters van nu 2.
Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek (samenst. Herwig Leus).
Poëziecentrum, Gent 1991)
[terug]
Walcheren
bij avond
De dag gaat dicht als een deur. Jij schudt
een sprookje uit je mouw. We lopen
langs het duinpad naar de sterren en open
gaat de nacht. De lage lichten van de kust
beloven meer dan je kunt zien. Een visser staat
met zijn lantaarn aan zee. Het silhouet
van een geluidloos schip wordt neergezet
tegen de einder en verschuift. Met regelmaat
van enkele seconden zwaait een armvol licht
vanaf de vuurtoren over ons heen. De wind
gaat liggen in een dal, de avond wint
het van de dag. En dan van ver komt er een dicht-
regel van Achterberg over het schaduwpad:
"Aan het roer dien avond stond het hart".
(Johanna
Kruit, uit Papieren Museum deel 2 (samenst. Ted van Lieshout). Leopold,
2004)
[terug]
Terug naar
overzicht