Water van het
doopsel in christendom en jodendom
Water is altijd iets levendigs, iets dat steeds
verandert. Enerzijds brengt het leven, anderzijds kan het ook vernietigend te
werk gaan. Water kan dus wijzen op reinigen en veranderen, leven geven en
leven vernietigen. Bovendien verwijst water naar het wegnemen van schuld, naar
de dood en een opnieuw geboren worden van de mens. Ondergedompeld worden
betekent: het einde van een oude wijze van bestaan. Het weer opstijgen uit het
water: het begin van een nieuw bestaan. Iets van deze verjongende,
vernieuwende en genezende kracht van het water komt tot uitdrukking in termen
als ‘bron van leven’ en ‘levend water’. Door de dood naar het leven:
daarom wordt water in veel godsdiensten gebruikt om zowel de opname van
kinderen en volwassenen in een gemeenschap als de overgang naar een andere
levensfase te symboliseren. Het doopwater symboliseert het sterven in Christus
en het verrijzen met hem: doorheen het water word je een nieuwe mens. Doorheen
het water ga je van de oever van het oude land naar die van het nieuwe. Paulus
duidt in zijn brief aan de Efeziërs (Ef. 5, 26) het doopsel aan als een ‘waterbad
met het woord’. Of het doopsel wordt toegediend als ‘wassen’, ‘begieten’
of ‘onderdompeling’: water hoort er altijd bij en speelt een bijzondere
rol. Zonder water geen doop.
Het jodendom kent vele vormen van afwassen met
water. Joodse wetten schrijven een rituele reiniging voor bij bepaalde soorten
ziekten of wanneer iemand onreine dieren of lichamen had aangeraakt. Profeten
beriepen zich op deze voorschriften om te eisen dat zo ook het hart van de
mens van het kwaad zou worden gereinigd. Rituele reiniging werd bij de joden
steeds belangrijker. In Jezus’ tijd bestonden er verschillende godsdienstige
bewegingen die een soort doopsel kenden. Zo schreef de regel van Qumran (Essenen)
de leden voor dagelijks een ritueel bad te nemen, vanwege de innerlijk
zuiverende kracht ervan. Wanneer een heiden zich bekeerde tot het jodendom
moest deze zich ten overstaan van een aantal getuigen laten onderdompelen; pas
daarna kon hij worden toegelaten worden tot de joodse eredienst. Ook het
doopsel van Johannes betekende niet alleen dat je van persoonlijke smetten en
tekortkomingen werd gereinigd, maar ook dat je werd voorbereid op de komst van
de Heer (Mc. 1, 3).
Bronnen
- Jakob Baumgartner, Het sacrament van het
doopsel. Gottmer, Haarlem, 1979.
- Marion Corvers, Ergens komt een kind
vandaan. HKI, Nijmegen, 1988.
- Hermann Kirchhoff (Hrsg), Ursymbole und
ihre Bedeutung für die religiöse Erziehung. Kösel, München, 1982.
Terug naar
overzicht