WATER: VAN LEVENSBELANG
In vrijwel alles zit water, ook al kunnen we
dat aan de buitenkant vaak niet zien. Niet alleen mensen kunnen niet zonder
water, ook voor planten en dieren is water noodzakelijk om te kunnen
voortbestaan. Water is – naast aarde, vuur en lucht – een van de klassieke
natuurelementen.
Water heeft twee kanten: enerzijds betekent het vruchtbaarheid, leven,
verfrissing, stroming, meegaan met de stroom, eb en vloed, vervloeiing,
afkoeling, begrenzing, structuur, anderzijds ook tegendruk, kou, bevriezing,
overstroming, verwoesting. Water verbindt het hoge (de berg) met het lage (de
zee). Water betekent continuďteit: het keert steeds weer terug. Water zoekt
altijd zijn eigen weg, steeds op zoek naar het laagste punt waar het
uiteindelijk tot stilstand komt.
(bron: Jorie van der Loo, Dynamiek in werkrelaties. De vier
elementen in samenwerken en leiding geven. De Toorts, Haarlem, 1995).
Kringloop
De oppervlakte van onze planeet bestaat
voor circa 70% uit water: ongeveer 1,5 miljard kubieke kilometer. Ongeveer 98%
van dat al water is zeewater. De rest, slechts 2%, is zoet en dus geschikt
voor mens en dier om te gebruiken. Van die 2% is de helft aanwezig in de vorm
van ijs op de poolkappen en hooggebergten. Al het water op aarde zit in een
eeuwigdurende kringloop. Dit komt door de verschillende temperaturen die hier
op aarde kunnen ontstaan. Er zijn drie verschillende fasen waarin water
voorkomt; namelijk in vaste fase (lager dan 0 graden Celsius), vloeibare fase
(tussen 0 en 100 graden Celsius) en gasfase (boven de 100 graden Celsius). De
waterkringloop werkt als volgt. Eerst wordt het (zee)water opgewarmd door de
zon, waardoor waterdamp ontstaat. Deze stijgt op en koelt hogerop weer af
omdat het daar veel kouder is. Hierdoor verandert de damp weer in water
(condensatie). Vanwege de hogere dichtheid valt het weer naar beneden. Sommige
waterdamp gaat nog hoger; daar wordt het zo koud, dat de damp meteen verandert
in ijs, dat dan weer als sneeuw naar beneden valt. Wanneer dit water op het
land valt, komt het als grondwater in een rivier terecht, die weer in zee
uitstroomt.
Mens en water
Water en leven zijn onlosmakelijk met
elkaar verbonden. Al het leven is uit water ontstaan. Alles wat leeft, heeft
water nodig om te overleven. Dat komt vooral, omdat water zo’n bijzondere
eigenschappen heeft. Naast zuurstof speelt water een hoofdrol in de
energievoorziening van alle levende wezens. Ook bij het oplossen van zouten en
het opnemen en afstaan van warmte is water onmisbaar. Een mens bestaat voor
zijn geboorte voor ongeveer 97% uit water. Als je 30 bent is het percentage
water gedaald tot zo'n 70%, en daarna daalt het nog verder tot ongeveer 60% op
75-jarige leeftijd.
Water is aanwezig in en om de cellen waar ons lichaam uit is opgebouwd. Ons
bloed bestaat voor het grootste deel uit water en is de transportvoorziening
naar die cellen. Bij de voedselvertering wordt door allerlei ingewikkelde
oplosmethoden opgelost in water, zodat het naar de cellen vervoerd kan worden.
Al onze organen krijgen via het bloed eten, drinken en zuurstof aangevoerd.
Zonder deze drie elementen zouden de cellen niet in leven kunnen blijven en
zouden we onze lichaamsafval niet kwijt kunnen.
Daarnaast speelt water ook een onmisbare rol bij het op temperatuur houden van
het lichaam. Teveel warmte wordt door transpiratie opgelost: de huidmondjes
gaan open staan, er stroomt meer water naar het huidoppervlak dat door de
aanraking met de lucht afkoelt. Voor een mens is het drinken van vloeistof dus
belangrijk om te overleven. We kunnen relatief lang zonder voedsel (zo’n
twee maanden), maar slechts een dag of zes zonder water: het lichaam wordt
vergiftigd en organen kunnen dan niet meer functioneren.
Terug naar
overzicht