OUDHEID: GRIEKEN EN ROMEINEN
(7000 v. Chr. – 500 n. Chr.)
In het begin van onze
jaartelling veroverden de Romeinen een groot deel van West-Europa. Vaak naar
het voorbeeld van de Grieken bouwden de Romeinen in hun steden allerlei
soorten gebouwen: badhuizen, tempels, theaters, arena’s, villa’s,
herenhuizen. Ze legden bovendien verharde wegen, waterleidingen (aquaducten)
en rioleringen aan. Om het Romeinse Rijk te beschermen bouwden ze forten,
uitkijktorens en allerlei vestingwerken. Lang niet alles wat ze bouwden is
bewaard gebleven, maar we hebben nog wel veel restanten van die bouwwerken.
In Rome kunnen we nog het Forum Romanum, Colosseum, Circus Maximus, Triomboog
van Hadrianus, Catacomben, Thermen van Caracalla enz. zien. En in Trier de
Porta Nigra, het amfitheater en de thermen. Een concentratie van Romeinse
overblijfselen is te vinden langs de Rijn (de noordelijke grensrivier). In ons
land hebben wij belangrijke vondsten gedaan langs Rijn en Waal, bij Nijmegen,
Druten, Vechten, Utrecht, Valkenburg en Rijswijk. En ook in Maastricht zijn
nog verschillende restanten van de Romeinse cultuur te zien.
GESCHIEDENIS ALGEMEEN
Sporen
We laten allemaal SPOREN na, want we hebben allemaal een stamboom.
Tegenwoordig laten we onze sporen na op papier (gemeentearchief), daarvoor
eigenlijk niet. We hebben onze ‘naam’ die eigenlijk een soort ‘spoor’
is. We lijken op onze voorouders, ook een soort spoor.
Zonder dat we ons daarvan bewust zijn, laten we iedere dag talloze sporen
achter. Aan de kassa bij Albert Heijn pinnen we en laten we onze bonuskaart
zien: de gegevens worden opgeslagen. Als we bellen met onze mobiele telefoon,
weet de provider ons te traceren. Camera’s in het stadscentrum, bij de bank
of het postkantoor registreren onze aanwezigheid. Wanneer we surfen op het
internet, wordt je IP-adres vastgelegd. Zonder dat we dat beseffen laten we
dus dagelijks veel sporen achter waarmee we privé-gegevens zonder het te
weten prijsgeven. Omdat we in een digitaal tijdperk leven, laten we vooral
veel digitale sporen na (floppy’s, cd-rom’s, dvd’s, websites, pasjes,
filmbeelden, foto’s enz.).
Dat achterlaten van sporen is altijd al zo geweest: ook mensen vóór ons
hebben allerlei sporen voor ons achtergelaten. Sporen in het landschap (zoals,
kasteelruïnes, veengebieden, veldkruisen, polders, waterlinies enz.). Sporen
in stad en dorp (bijvoorbeeld woonheuvels, burchten en bolwerken, kerkenpaden,
muurreclames, gevelstenen, kathedralen, stadhuizen, gildehuizen, kloosters en
abdijen enz.). Sporen in monumenten (zoals stenen muren, vensters, kleuren,
stucwerk, stoffering en behang enz.). Sporen in woorden en beelden
(bijvoorbeeld in manuscripten, boeken, kaarten, schilderijen, films, foto’s,
kunstwerken enz.). Voor sporen uit een heel ver verleden (de prehistorie) zijn
we aangewezen op de bodem: hoe dieper, hoe ouder. Ook grottekeningen,
afvalkuilen, hunebedden en grafheuvels worden tot dit soort heel oude sporen
gerekend.
[terug]
Archeoloog
Veel sporen uit de verleden tijd liggen verborgen onder de grond. In de loop
der jaren werden er bijvoorbeeld nieuwe gebouwen neergezet op oude
fundamenten. Of (restanten van) oude bouwsels raakten in de vergetelheid,
groeiden dicht met struiken en planten (ruïnes), verdwenen tenslotte helemaal
onder de grond: opzettelijk met zand of stenen bedekt, of gewoon steeds verder
bedekt door opwaaiend zand en aarde.
Om er achter te komen hoe er dat vroeger allemaal uitgezien heeft, hebben we
archeologen. Een ARCHEOLOOG is iemand die aan de hand van materiële
overblijfselen van verleden tijden (prehistorie, oude culturen, maar ook
jongere tijden) het verleden probeert te reconstrueren. Dat kunnen mensen zijn
die aan de universiteit hebben gestudeerd, maar ook zijn daarmee veel mensen
vrijwillig bezig: amateur-archeologen. (Amateur-)archeologen zijn nauw
betrokken bij archeologische opgravingen of sites: een plaats (of groep van
plaatsen) waar bewijs is gevonden van activiteiten uit het verleden, ofwel uit
de prehistorie, de historie of de moderne tijd. Zulke plaatsen zijn onderwerp
(geweest) van een archeologisch onderzoek om historische bronnen te verzamelen
en analyseren. Behalve archeologen zijn er vaak nog veel andere mensen
betrokken bij zo’n archeologische opgraving. Bijvoorbeeld: antropologen
(mensen die verstand hebben van samenlevingsvormen van toen), archeobotanisten
(mensen die verstand hebben van planten uit vroeger tijden), archeozoölogen
(mensen die verstand hebben van dieren uit vroeger tijden), cartografen
(mensen die de opgravingen in kaart brengen), bodemkundigen (mensen die
verstand hebben van het ontstaan en de structuur van de bodem), ecologen
(mensen die verstand hebben van de natuurlijke omgeving). Archeologische
opgravingen gebeuren dus altijd door een team van mensen die ieder hun eigen
specifieke kennis meebrengen.
[terug]
Koolstof-14 methode
Archeologen kunnen uitrekenen hoe oud een bepaald voorwerp dat ze hebben
gevonden op een archeologische plek is. Hoe kan een archeoloog nu vaststellen
hoe oud een bepaald voorwerp is? Daarvoor is het houtskool van belang: uit
houtskool kunnen we afleiden hoe oud bepaalde materialen zijn. Voor het
bepalen van de ouderdom van bepaalde voorwerpen, gebruikt de archeoloog
meestal de KOOLSTOF-14 METHODE. Hoe werkt dat?
De meeste koolstofatomen hebben het atoomgewicht '12'. De kosmische straling
die de dampkring treft, vormt echter een andere soort koolstof : een
radioactieve vorm met het atoomgewicht '14'. Iets van deze radioactieve vorm
wordt door planten opgenomen als koolstofdioxide. Dieren nemen koolstof-14 op
door het eten van planten. Als een organisme sterft, neemt het geen koolstof
meer op. De opgenomen radioactieve koolstof wordt afgebroken en verandert in
stikstof. Na ongeveer 6000 jaar is de helft van de koolstof nog eens met de
helft verdwenen. Door de hoeveelheid koolstof op te meten die nog aanwezig is
in hout, beenderen, veen, steenkool, enz., kan de hoeveelheid die eruit
verdwenen is ongeveer worden bepaald en dus eveneens de tijd die daarvoor
nodig is geweest.
[terug]
Heden, verleden en toekomst
Alle dingen die we zien hebben een verhaal: ze vertellen het verleden in het
heden.
Veel dingen die we nu gebruiken, hebben vaak een hele
ontwikkelingsgeschiedenis achter de rug. Wij schrijven nu meestal met een
balpen, maar vroeger schreven de mensen met een (ganzen)veer die ze in de inkt
stopten. En het papier van nu lijkt niet op het papier van toen (papyrus), En
toen de inkt nog niet was uitgevonden, krasten mensen met een stift tekens in
kleitabletten. Digitale schoolborden zijn er ook nog niet zo lang! Veel
scholen gebruiken nog een schoolbord waarop met krijtjes geschreven wordt. En
vroeger schreven ze niet in een schrift met lijntjes, maar met een stift op
een lei!
Als mensen van vroeger het wiel niet hadden uitgevonden, hadden we nu geen
auto’s gehad. Als de stoommachine niet was ontwikkeld, zouden er nu geen
elektriciteitscentrales zijn. Als er geen ruimtevaart was, hadden we vandaag
de dag geen teflon-pannen. Als we nooit scholen hadden gebouwd en mensen niet
hadden lezen en schrijven, hadden we nu geen computers.
Geen heden zonder verleden, geen toekomst zonder heden. HEDEN, VERLEDEN en
TOEKOMST horen onafscheidelijk bij elkaar. Van de geschiedenis kunnen we
leren, met het oog op de toekomst. Niets is zonder verleden, alles van nu
heeft wortels in het verleden. Alles heeft een verhaal.
[terug]
GRIEKEN EN ROMEINEN
Ontstaan van het schrift
Kennis over de oudheid berust voor een deel op materiële overblijfselen. Deze
laten zien hoe techniek en stijl zich in deze periode ontwikkeld hebben.
Voorbeelden zijn de piramiden bij Gizeh en Cheops in Egypte, het Parthenon in
Athene en het Colosseum in Rome. Door opgravingen zijn we veel dingen uit het
verleden te weten gekomen: hoe vroegere nederzettingen eruit zagen, welke
wapens en werktuigen werden gebruikt, hoe de munten en sieraden er uit zagen
en welke dingen er in het huishouden werden gebruikt (vooral gevonden in
afvalputten). Uit opgravingen weten we ook dat de Romeinen in West-Europa zijn
geweest. Een concentratie van Romeinse overblijfselen is te vinden langs de
Rijn (de noordelijke grensrivier). In ons land hebben wij belangrijke vondsten
gedaan langs Rijn en Waal, bij Nijmegen, Druten, Vechten, Utrecht, Valkenburg
en Rijswijk.
Romeinen en Grieken gebruikten het (alfabetisch) SCHRIFT en taal om met elkaar
te communiceren (dus geen spijkerschrift/Mesopotamië of
hiëroglyfenschrift/Egypte). We hebben geschriften en vertellingen gevonden
over verschillende onderwerpen. De oudste verhalen zijn mythen: verhalen over
mensen en goden, waarmee we ons een idee kunnen vormen hoe de wereld door hen
werd gezien. Omdat we beschikken over deze geschreven bronnen, kunnen we ons
een completer beeld vormen van het leven en denken van Grieken en Romeinen dan
van het leven van prehistorische volkeren.
De Grieken hadden een alfabetisch schrift waarin klanken door tekens worden
weergegeven, De Romeinen namen dit met kleine aanpassingen over; en nog steeds
is dit ons ‘westerse’ schrift. Het Romeinse schrift zorgde ervoor dat
grote delen van Europa niet langer in het stadium van de prehistorie bleven.
Zo stammen de eerste geschreven berichten over bewoners van onze streken van
Romeinse geschiedschrijvers zoals Julius Caesar en Tacitus. Ook de eerste
landkaart van Europa werd door de Romeinen gemaakt. Ook na het einde van het
Romeinse Rijk bleef het Latijn nog eeuwenlang de voertaal van kerk en
wetenschap. En nog steeds wordt bv. in geneeskunde, biologie en liturgie van
de rooms-katholieke kerk het Latijn gebruikt. We gebruiken nog steeds veel
Griekse en Latijnse woorden in onze taal, zoals bijvoorbeeld: stadion,
aquarium, thermometer, keizer, straat, kelder. Grieks en Latijn zijn nog
steeds schoolvakken. De namen van de maanden zijn ontleend aan het Latijn. Ook
Romeinse cijfers worden nog steeds gebruikt (bv. op uurwerken).
[terug]
Ontstaan van steden (7000-700 v. Chr)
Door de ontwikkeling van steeds betere irrigatiemethoden produceren de boeren
meer voedsel dan ze zelf nodig hebben. Voedseloverschotten maakten
bevolkingsgroei mogelijk. Een deel van deze bevolking kon zich gaan toeleggen
op ander werk. En omdat ze daarvoor moesten samenwerken, gaan ze bij elkaar
wonen. Zo ontstaan steden, als centrum van een landbouwgebied. De STAD bewaart
en beheert het voedsel dat in de omgeving wordt geproduceerd.
In de stad houden vele mensen zich met uiteenlopende dingen bezig. Priesters
onderhouden in de tempels de eredienst voor de goden. Lager in aanzien staan
handelaren en ambachtslui, en onderaan de maatschappelijke ladder staan de
slaven: ze zijn eigendom van hun meester en kunnen naar believen verkocht
worden. Slaven deden niet alleen onaangenaam werk; er waren ook slaven in
dienst als knecht of specialist (leraar, arts, musicus, artiest).
Oorlogsvoering is een belangrijke functie van de stad. In iedere stad leeft de
gedachte dat men door verovering van andere steden macht en rijkdom kan
vergroten. Maar iedere stad weet dat ze ook zelf slachtoffer kan worden van
aanvallen van andere steden. Vandaar ook soldaten in de stad!
Het Grieks-Romeinse stadsbeeld wordt bepaald door woningen, openbare gebouwen
en andere voorzieningen. Arm en rijk hebben hun eigen levensstijl, voor alle
groepen zijn er mogelijkheden tot vermaak. Vrije burgers zijn betrokken bij
het bestuur.
Rondom de stad zijn verdedigingsmuren gebouwd. In de stad zelf zijn allerlei
soorten gebouwen te vinden: badhuizen, bestuursgebouwen, herenhuizen,
portiekwoningen, tempels, theaters en arena’s. Sommige gebouwen hebben
centrale vloerverwarming. In de stad zijn verharde wegen, riolering en
waterleiding (vanuit de bergen via aquaducten naar de stad geleid).
De grootgrondbezitters vormen de elite: zij kunnen zich vrijmaken om te
besturen, politieke functies uit te oefenen en een sociaal netwerk te
onderhouden. Zij kunnen zich een luxe levensstijl veroorloven, hetgeen zich
uit in prachtige huizen, veel personeel, fijne kleding enz. Hun kinderen gaan
naar school of krijgen thuis onderwijs. Boeren met weinig grond,
ambachtslieden en kleine handelaren behoren tot de arme burgers. Ze zijn
eenvoudig gekleed, wonen opeen gepropt in portiekwoningen, hun vrouwen en
kinderen (die nauwelijks onderwijs krijgen) werken mee voor de kost.
De Grieken hielden vooral van sport en theater, bij de Romeinen waren vooral
wedstrijden als wagenrennen en (gladiatoren)gevechten populair (‘brood en
spelen’).
De organisatie van een stadssamenleving werd op den duur zo ingewikkeld, dat
alleen mondelinge communicatie niet meer voldeed. Daarom moesten er allerlei
regels en afspraken werden vastgelegd, om bijvoorbeeld voorraden te
administreren, contracten op te stellen en wetten vast te leggen.
[terug]
GRIEKS-ROMEINSE BESCHAVING (700 v. Chr – 500 n. Chr)
Economische ontwikkeling en kolonisatie
Grieken en Romeinen woonden in grote aantallen in steden. Voor hen was de
irrigatielandbouw het belangrijkste middel om te bestaan. Naast keuterboeren
zijn er onder de Grieken en Romeinen grootgrondbezitters die op hun erf villa’s
bouwen die zijn voorzien van alle luxe en comfort: veel van de Romeinse villa’s
kennen al een vorm van waterleiding en vloerverwarming. Zelf wonen zij het
grootste deel van het jaar in de stad, en laten het beheer van hun landerijen
over aan beheerders die loonarbeiders en slaven aanstuurden voor het werk.
Zowel boeren, grootgrondbezitters en stedelingen waren voor hun
voedselvoorziening afhankelijk van de oogst. In tijden van voorspoed steeg het
bevolkingsaantal, in tijden van misoogst dreigde er hongersnood. Stedelingen
probeerden zich hiertegen te wapenen door handel en nijverheid.
Wanneer de bevolking te sterk groeide, probeerde men dit op te vangen door
gebiedsuitbreiding (veroveringen en KOLONISATIES). Zo stichtten de Grieken
tussen 600 en 500 v. Chr. verschillende kolonies in het Middellandse
Zeegebied, waarvan een ommuurde stad het centrum werd. Voorbeelden: Syracuse
(Sicilië), Milete (Turkije),, Napels (Italië). De Romeinen worden tussen 50
v. Chr. en 200 n. Chr. heer en meester over het Middellandse Zeegebied, delen
van de Balkan en het Midden-Oosten.
[terug]
Kunst, wetenschap en godsdienst
Grieken en Romeinen hebben veel gepresteerd op het gebied van bouwkunst,
beeldhouwkunst, literatuur en wetenschap. De Griekse beeldhouwkunst
concentreert zich op het uitbeelden van mensen en goden. In heldendicht en
toneel behandelen ze sociaal-maatschappelijke problemen. Athene wordt het
centrum van wetenschap, door de Grieken als vorm van denken ontwikkeld. Ze
leggen daarmee de grondslag voor filosofie, sterrenkunde, aardrijkskunde,
wiskunde, geneeskunde, natuurkunde, geschiedschrijving. De Romeinen namen deze
Griekse KUNST EN CULTUUR grotendeels over. De bouwtechniek verrijkten ze met
het gebruik van beton en gewelfconstructies. Ze bouwden als eersten
waterleidingen in de vorm van aquaducten (met rondbogen).
Over de goden wordt verteld in mythen. Grieken en Romeinen beelden goden als
mensen af en kennen hen allerlei menselijke karaktereigenschappen toe (zoals
edelmoedigheid, wraakzucht, vreugde, verdriet, liefde, haat). Voor ieder
levensgebied bestaat een god die mensen onheil of bescherming biedt. Wie
succes wil in zijn leven, zal de goden gunstig moeten stemmen door hen offers
te brengen. Door het raadplegen van voortekenen (voor de Grieken bv. het
orakel van Delphi) proberen mensen er achter te komen hoe goden denken over
hun voorgenomen plannen: je kunt pas iets met vertrouwen ondernemen als de
voortekenen gunstig zijn. De Romeinen ontleenden hun mythologie grotendeels
aan de Grieken.
Aan het begin van onze westerse jaartelling predikt ene Jezus in het door de
Romeinen bezette Palestina. Na zijn dood heeft een van zijn volgelingen,
Paulus, met zijn reizen en toespraken een belangrijke rol gespeeld in de
verspreiding van de ideeën van Jezus. Zo kon het christendom in Klein-Azië
en West-Europa uitgroeien tot een belangrijke godsdienst. Aanvankelijk worden
christenen door de Romeinse overheden gewantrouwd en vervolgd, maar vanaf 300
wordt het christendom officieel als staatsgodsdienst toegestaan.
[terug]
De Romeinen in ons land
De Romeinen hadden een sterk leger. De Romeinse macht wordt gevestigd door een
combinatie van geweld en bondgenootschappen. Rond 50 v. Chr. verovert keizer
Julius Caesar een groot deel van West-Europa: het tegenwoordige Frankrijk,
België en Duitsland. Hoewel Romeinse legers pogingen hebben gedaan om hun
gebied uit te breiden tot aan de rivier de Elbe, accepteerden ze na enkele
nederlagen (o.a. die in het Teutoburgerwoud) dat de rivier de Rijn de
natuurlijke noordgrens van het Romeinse Rijk zou zijn. Voor het handhaven van
hun macht bouwden ze langs de grenzen talloze legerkampen (castellum) met
wallen, palissaden, muren en droge grachten. In deze kampen legerden zich de
Romeinse garnizoenen. En om zich in het veroverde gebied te kunnen verplaatsen
legden ze dijken, kanalen en wegen aan.
De Romeinen treffen in de Rijndelta volkeren aan die wonen en leven in
prehistorisch-agrarische dorpsgemeenschappen, met zelfvoorzienende landbouw en
zonder centraal gezag: Germanen. De Bataven nemen in dit gebied een bijzondere
positie in. Zij vestigden zich hier kort voordat de Romeinen kwamen en
vervullen voor hen een aantal bestuurlijke en militaire taken: de Bataafse
eenheden.
Bij de Romeinse legerkampen ontstaan op den duur stedelijke nederzettingen. Ze
worden door goede wegen met Rome verbonden en lijken op Rome in het klein, met
tempels, zuilenhallen, badhuizen en een amfitheater. Voorbeelden van
belangrijke ROMEINSE CENTRA IN NEDERLAND en Duitsland: Mosae Traiectum
(Maastricht), Coriovallum (Heerlen), Noviomagus (Nijmegen), Ultra Traiectum
(Utrecht) Forum Hadriani (Voorburg), Ad Sanctus (Xanten), Colonia (Keulen). In
deze nederzettingen ontmoetten Romeinen en Germanen elkaar op het gebied van
economie, bestuur en religie.
De Romeinen stimuleren de Germanen om hun bondgenoten te worden en zich in te
passen in het Romeinse systeem. De Germaanse stamelite treedt toe tot de
bovenlaag van de Romeins-Germaanse gemeenschappen, krijgt spoedig het Romeinse
burgerrecht en kan opklimmen tot hoge militaire en burgerlijke functies. Het
Latijn – de officiële taal van de Romeinen – wordt de bestuurlijke taal
waarin wordt recht gesproken, onderhandeld en onderwezen. Ook de rest van de
bevolking neemt deel aan het stedelijk leven en neemt (gedeelten van) de
Romeinse leefwijze over. De Romeinse legers moeten bevoorraad worden en hebben
geld te besteden; daarom drijven Germanen en Romeinen dan ook een levendige
handel. Vee, wol, huiden en graan worden geruild tegen Romeins aardewerk,
weefsel, wijn, sieraden en muntgeld.
De Germanen kende net als de Romeinen veel goden die elk invloed uitoefenen op
het dagelijks leven en die met het brengen van offers te vriend gehouden
moesten worden. De Germanen accepteren en vereren naast hun eigen goden (zoals
oppergod Wodan, Frigg [godin van het huwelijk] en Thor of Donar [god van de
oorlog en donder/bliksem]) ook Romeinse goden; omgekeerd nemen ook Romeinen
elementen over van de plaatselijke religie. Vanaf 300 wordt het christendom
staatsgodsdienst in het Romeinse Rijk. Tempels worden vervangen door kerken en
in de Germaanse wereld wordt de kiem gelegd voor christendom.
[terug]
Het einde van de Grieks-Romeinse cultuur
Rond het jaar 300 n. Chr. ontstaan binnen het Romeinse Rijk problemen waarvoor
op den duur geen goede bestuurlijke oplossingen worden gevonden:
- de aanvoer van oorlogsbuit en slaven
stagneert omdat de Romeinse legers niet meer in staat zijn om nieuwe
gebieden te veroveren;
- vredesonderhandelingen met allerlei
binnendringende volkeren mislukken;
- het geld wordt minder waard, waardoor er
armoede ontstaat in de steden, op het platteland en bij de soldaten;
- corruptie en decadentie nemen toe:
machtshebbers gebruiken hun invloed om zichzelf tegen de achteruitgang te
beschermen:
et gevolg is dat het steeds moeilijker wordt
om de grenzen van het Romeinse Rijk te verdedigen tegen binnendringende
vijandelijke volkeren, zoals Franken, Saksen, Goten en Vandalen. Daarom
verliezen de Romeinen tussen 400 en 500 n. Chr. hun greep op de gebeurtenissen
in West-Europa en is hun rol tegen 500 n. Chr. vrijwel uitgespeeld. Het eens
zo machtige Rome raakt in verval en wordt veroverd door de Germanen. En zo
komt er een EINDE AAN DE GRIEKS-ROMEINSE
CULTUUR. Het Romeinse Rijk bestaat
alleen nog voort in het Oosten, met als hoofdstad Constantinopel (het
tegenwoordige Istanboel).
[terug]
BRONNEN
- Annet Pasveer, Sporen. Gids Open Monumentendag. Amsterdam,
2008.
- Henk Wagenaar (red.), Geschiedenis voor de basisschool. Citogroep,
Arnhem, 2002.
Terug naar
overzicht