VITABERNA

 

 


Pastoraal atelier

Levoland 

Relimarkt

Bronnenmagazijn

 

ABSOUTES UITVAARTLITURGIE

ABSOUTE 1
Getooid met licht en bloemen staat het lichaam van <naam> hier in ons midden.
Licht van hoop, bloemen van dankbaarheid.
Wij willen eer brengen aan dit lichaam, om de mens die geleefd heeft, geademd, lief gehad.
We willen water sprenkelen, zoals aan het begin van het leven, bij de doop, ook water werd 
uitgegoten. Zo sprenkelen wij ook nu levend water, als teken van ons geloof dat deze mens 
voortleeft in Gods aanwezigheid.
We branden ook wierook voor <naam>, die zijn eigen beeld van God was.
Dat hij/zij ons moge voorgaan naar het land van vrede en bevrijding, dat ons is beloofd.
Als we deze ruimte verlaten en het lichaam van <naam> uit handen geven, vertrouwen we 
hem/haar toe aan de zorgende hand van God.
Laten we op weg gaan in vrede en dankbaarheid.
ABSOUTE 2
Voor het laatst zijn we samen rond het lichaam van <naam>. We nemen afscheid van hem/haar, 
maar we blijven ons hem/haar herinneren: al de goede momenten die we beleefd hebben, al de 
keren dat we samen gevierd hebben. Maar ook de pijn en het verdriet, tekortkomingen en 
mislukkingen zijn in onze gedachten.
Hij/zij was een mens om van te houden. Die gedachte, dat gevoel willen we vasthouden. Voor 
de laatste keer is <naam> hier in de kerk. We begeleiden hem/haar naar buiten, dragen 
hem/haar op handen in onze gedachten, met onze woorden.
<Naam>, ga ons voor op weg naar de Eeuwige. Wij zullen je niet vergeten, meedragen in ons 
hart, in Gods naam: de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
ABSOUTE 3
Dit is een moment van afscheid. Zo dadelijk wordt het lichaam van <naam> weggedragen uit 
deze kerk. Uit dit gebouw, waar wij als christenen samen komen om voor God te staan.
Met liefde en respect omringen wij zijn/haar lichaam, het teken dat ons rest van een mens die 
hier leefde; een van ons en behorend tot het volk van God.
Het gewijde water herinnert ons aan het doopsel, de wierook vertolkt de gebeden van deze 
mens.
ABSOUTE 4
Goede God, U ziet ons hier bijeen rond het gestorven lichaam van <naam>. U ziet hoe we licht 
ontstoken hebben en bloemen hebben aangedragen. Onze kaarsen en bloemen spreken 
dankbaarheid uit voor het leven dat U <naam> gegeven hebt, <jaar> geleden. Dankbaarheid 
ook voor het goede dat <naam> in hem/haar leven gekend heeft, voor het geluk dat hij/zij voor 
anderen, ook voor ons, heeft betekend. Ten teken van onze hoop zegenen wij dit lichaam met 
leven gevend water: dat <naam> thuis mag zijn bij God.
Ten teken van ons vertrouwen dat hij/zij door God is opgenomen, bewieroken wij dit lichaam. 
<Naam>, we zullen je missen, maar tegelijkertijd spreken we ons geloof uit: je maakt het goed 
nu, je bent thuis gekomen in de vrede, waarnaar wij nog op weg zijn.
Laten we nu in vrede gaan om <naam> uitgeleide te doen. Dit afscheid maakt ons bedroefd, 
maar achter deze droefheid leeft onze hoop dat de dood niet het einde is. Het is geen afscheid 
voor altijd: we geven haar uit handen in de handen van de levende God.
ABSOUTE 5
Broeders en zusters, om de laatste eer te brengen aan deze mens, om recht te doen aan 
zijn/haar leven en sterven, staan wij hier rondom het dode lichaam dat ons van hem/haar is 
gebleven.
Wij houden het oog gericht om het kruis van Jezus Christus en wij spreken uit, in tastend geloof, 
dat dit het einde niet is, en dat onze God een God van levenden is. Meer dan zijn/haar lichaam 
is ons de naam van deze mens gebleven, Die naam spreken wij hier uit, met eerbied en 
genegenheid: <naam>.
En wij bidden: Heer God, herinner U zijn/haar naam die hij van mensen heeft ontvangen en 
waarin hij/zij gekend wordt, ook al is hij/zij gestorven; de naam die Gij geschreven hebt in de 
palm van Uw hand.
Ten teken van onze hoop, dat God aan deze mens en aan ons alleen een nieuw en onsterfelijk 
lichaam zal geven, en om te getuigen van ons geloof in de verrijzenis, zegen ik dit dode lichaam 
met het water en de woorden die herinneren aan zijn/haar doopsel: in de naam van de Vader, 
de Zoon en de Heilige Geest.
Amen.
ABSOUTE 6
Gegaan zijn wij tot hier, tot aan deze grens van het licht. Verder kunnen wij niet gaan. Nu 
moeten we jouw lichaam uit handen geven.
Maar we hebben ook gezien dat jij méér was dan pijn en wegsterven. Die kracht zal niet 
verloren gaan, zo geloven wij. Want sterker dan het vuur is de liefde.
Rond deze zee van licht staan wij verzameld. Nog eenmaal noemen we hier jouw naam: 
<naam>. Uit licht ben je geboren, naar licht zul je weer opstijgen en dat dit ons tot troost mag 
zijn.
Nog eenmaal zegenen we jou met water. Dat het ons mag herinneren aan jouw doop. Dat je je 
opgenomen mag weten in stromen van levend water en dat dit ons tot troost mogen zijn.
Nog eenmaal bewieroken we jouw lichaam. Dat het ons mag herinneren aan jouw geestkracht 
die aangewakkerd werd uit onpeilbare diepten, om te weten dat jouw geest zich verenigen zal 
met de grote Universele Geest die zich niet vangen laat in aardse vormen.
Ga dan, geliefd mensenkind, ga, in Gods naam. Wij geloven dat buiten dood of leven een wijder 
zijn aan ons gegeven wordt. Mag het zo zijn. Dag lieve <naam>, ga.
Ontvang haar dan, groot lichaam zonder grenzen. Ontvang haar, groot onblusbaar vuur. Vader 
en Moeder der eeuwige geboorte, neem har op in Jouw zee van licht.
ABSOUTE 7
Nu wij als gelovige mensen onze plicht vervullen en dit menselijk lichaam gaan begraven, willen 
wij met vertrouwen bidden tot God, voor wie alles leeft, dat Hij het lichaam van onze dierbare 
overledene, dat wij in al zijn broosheid aan de aarde toevertrouwen, in kracht doet opstaan, en 
dat Hij hem/haar opneemt in de kring van zijn heiligen en getrouwen. Moge Gods oordeel over 
hem/haar barmhartig zijn: moge Hij hem/haar uit de dood verlossen en van zijn/haar schulden 
ontslaan. En moge hij/zij, verzoend met zijn Vader en gedragen op de schouders van de Goede 
Herder, in het gezelschap van de eeuwige Koning samen met Gods uitverkorenen voor altijd 
gelukkig zijn.
Goede Vader, Gij zijt ons steeds goedgezind, in uw handen bevelen wij de ziel aan van onze 
broeder/zuster <naam>. Wij hebben het vaste vertrouwen dat hij/zij met Christus zal verrijzen 
op de jongste dag, zoals allen die in Christus zijn gestorven. Wij danken U voor alle weldaden 
waarmee Gij hem/haar in dit sterfelijk leven hebt overladen. Zij zijn voor ons een teken van uw 
goedheid, een teken ook van de gemeenschap in Christus van de heiligen. Luister dan Heer, 
welwillend naar ons gebed: open voor uw dienaar/dienares de poort van het paradijs en laten 
wij die achter blijven elkaar troosten met het geloof, door Christus onze Heer.
ABSOUTE 8
We gaan aanstonds het lichaam van <naam> toevertrouwen aan <aarde, vuur>. Dit leven 
<jaar> oud, is beëindigd. We weten wel hoe broos en kwetsbaar alle leven is dat aan ons wordt 
toevertrouwd, maar we willen nu niet geloven dat alles nu uit en voorbij is. Wij mogen nu 
spreken van het leven, het leven dat Jezus Christus geeft, want Hij heeft de dood overwonnen. 
In Hem is zichtbaar geworden dat alles wat wij opbouwen aan goedheid en waarheid tot 
vervulling zal komen. Daarom bidden wij: God onze Vader, bewaar <naam> levend als het licht 
in ons hart, als trouw onder ons, als een verborgen schat, als een ster waarin wij blijven geloven, 
als een zegen die ons nooit verlaat. Dit vragen wij U, God, in de naam van Jezus Christus die 
leeft en geneest, die licht brengt en vrede, die de verborgen schat is, hier midden onder ons, 
vandaag en alle dagen tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
ABSOUTE 9
Voordat we van hier weggaan, willen we eer brengen aan <naam> die ons in de dood is 
voorgegaan. Wij eren zijn/haar lichaam, dat ons zo lange tijd vertrouwd is geweest. Wij eren dit 
lichaam ook als Gods eigen scheppingswerk. Zijn adem, Zijn liefde heeft in hem/haar geleefd 
en uitgestraald ten einde toe. Daarom zegenen wij zijn/haar lichaam, besprenkelen het met het 
water waarmee zij gedoopt werd en omgeven het met wierook, als teken van onze menselijke 
hoop, dat God alles nieuw zal maken en ook deze mens zal vernieuwen tot eeuwig leven.
God, onze Vader, Uw liefde is met ons alle dagen van ons leven. Aan uw handen vertrouwen 
wij <naam> toe. Wij danken U voor het vele goede dat Gij door hem/haar in ons midden 
bewerkt hebt en bidden U: vul in Uw goedheid aan wat aan zijn/haar levensweg nog ontbreekt. 
Zie ook welwillend neer op ons, die hier achterblijven. Versterk de eenheid die ons in deze 
viering heeft samengebracht en laat ons troost vinden bij Jezus Christus, Uw Zoon, onze Heer, 
die voor ons is de Weg, de Waarheid en het Leven, in alle eeuwen. Amen.
ABSOUTE 10
Voordat wij hier weggaan willen wij eer brengen aan <naam> die ons in de dood is voorgegaan. 
Voor hem/haar  is het oude voorbij, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde is voor hem/haar 
begonnen. Velen zijn langere of kortere tijd met hem/haar onderweg geweest. Thans scheiden 
zich onze wegen. Zij/hij is de weg opgegaan van het volle licht, de eeuwige rust.
Wij eren het lichaam dat ons zo lang vertrouwd was als het bezielde teken van <naam>, die wij 
liefhebben, aan wie wij gehecht zijn. Wij eren dit lichaam ook als Gods eigen scheppingswerk: 
zijn adem, zijn liefde heeft in <naam>  geleefd en uitgestraald tot het einde toe. Wij kunnen ons 
niet indenken, dat God zijn eigen werk, zijn beeld, zijn gelijkenis, voorgoed ten gronde laat gaan.
Daarom zegenen wij dit lichaam als een teken van onze menselijke hoop, dat God de Heer die 
alles nieuw kan maken, ook <naam>  zal vernieuwen tot eeuwig en gelukkig leven.
Meer dan zijn/haar lichaam is ons de naam van <naam>  gebleven. Zijn/haar naam die ik met 
eerbied uitspreek: <naam>. Heer God, herinner U de naam van <naam>, waarmee hij/zij in dit 
leven werd gekend. Schenk ons, ondanks ons verdriet, kracht en moed om <naam> los te laten. 
Zegen ons daartoe: als Vader door ons met zorg en liefde te blijven beschermen, als Zoon door 
elkaar met respect en eerbied tegemoet te treden, als Heilige Geest doo onder elkaar de sfeer 
te behouden van liefde en hartelijkheid.
Amen.
ABSOUTE 11
We gaan afscheid nemen van <naam>. We doen dat in het vertrouwen dat hij/zij bij de God van 
alle leven thuis gekomen is, voorgoed. Afscheid nemen van deze man/vrouw, die deelde in het 
wonder van het leven.
En lang was de tocht die hij/zij en allen die hem/haar vergezelden moesten gaan. Het was een 
tocht waarvan sommigen mensen zeggen dat die alleen maar kan bestaan in een droom. Een 
tocht als een bedevaart, langs huizen en mensen, ja vooral langs mensen. Mensen, die op een 
warme zomeravond elkaar vertellen van een lang en ver verleden of die in een ander jaargetijde 
beschut tegen de kou van de winter een glas heffen op een goede toekomst voor allen.
Heel die lange weg waren ze gegaan, de man/vrouw en alle die haar vergezelden. Onderweg 
zeiden ze telkens tegen elkaar: hoever is de horizon? En als we er komen, wie zal als eerste 
gaan? Wie zal het nieuwe land bereiken?
En zo waren ze gekomen bij de horizon, de plaats waar de dingen in elkaar overvloeien, zodat 
alles op alles lijkt en er geen verschil meer is tussen licht en donker, lief en leed, leven en dood. 
En ze vroegen opnieuw: wie durft er verder dan de horizon? Wie gaat het nieuwe land betreden? 
Want veel wat er te leven valt onder de zon dat hebben we geleefd, alleen dit nog niet, daar zijn 
we geweest alleen hier nog niet.
Wat mensen kunnen worden, dat weten we nooit als niemand hen voor gaat. En de man/vrouw 
zei: na alles wat er is geweest, de vreugde onderweg en de gedeelde pijn, na elke stap op 
vaste bodem en op vertrouwde grond, na al die jaren trouw en vriendschap, na alles wat er is 
geweest, wil ik de eerste zijn om voet te zetten in het nieuwe land. God is met ons meegegaan 
tot op vandaag. Ik ben niet bang voor morgen.
Om dat vertrouwen en geloof zijn we samen rondom deze mens. Als teken van hem/haar en 
onze hoop dat de God van alle leven ieder vasthoudt tot over de grens van de dood zegenen 
we zijn/haar lichaam in Zijn Naam.
Lieve <naam>, ga ons voor, ga in vrede.
ABSOUTE 12
Wij gaan nu <naam> begeleiden op zijn/haar laatste tocht.
Daarbij houden wij ons oog gericht op het kruis van Jezus Christus en wij spreken uit in tastend 
geloof dat voor hem/haar en voor ons dit het einde niet is, omdat onze God een God is van 
levenden.
Meer dan zijn/haar lichaam blijft ons nu de naam bij. Deze naam noemen noemen we nog 
eenmaal met grote eerbied en diep respect: <naam>. En we bidden: Heer God, herinner U deze 
naam die zij van mensen heeft ontvangen, waarin hij/zij gekend was: die naam, die Gij nu hebt 
geschreven in de palm van Uw hand. 
Als teken van onze levende hoop, dat God aan deze man/vrouw en aan ons allen nieuw en 
onsterfelijk leven zal geven, en om te getuigen van ons geloof in verrijzenis, zegen en 
bewierook ik dit dode lichaam.
Gaan wij nu op weg in vrede om hem/haar die wij nu voor het laatst in ons midden mochten 
hebben, weg te dragen. Wij moeten hem/haar uit handen geven, maar we leggen hem/haar 
neer in de handen van de levende God, in wie hij/zij heeft geloofd:  in de naam van de Vader, 
de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
ABSOUTE 13
Om de laatste eer te bewijzen aan deze mens, om recht te doen aan zijn leven en sterven, zijn 
wij hier rondom hem/haar bij elkaar. En met oude, maar ook rijke gebaren duiden wij, wie hij/zij 
is, wie hij/zij was en wie hij/zij zal zijn.
Tastend proberen we te geloven en te voelen dat dit het einde niet is: het is een andere 
bestemming, een ontplooiing, de voltooiing, als het open gaan van een bloem in de knop, als 
een vlinder, die uit zijn cocon komt vol kleur.
Wij willen hem/haar bij zijn/haar naam blijven noemen die hij van zijn/haar ouders gekregen 
heeft en waarmee hij/zij gekend blijft. Die naam spreken wij hier uit met eerbied en 
genegenheid: <naam>. Hij/zij blijft bij ons met zijn/haar blijde lach en goede hart, met zijn/haar 
levenslust en spontane dank. Wij putten uit deze herinneringen als uit een bron: het is als water 
tegen dorheid en dood, water voor een plantje, dat hoop heet. Wij vertrouwen dat het goed met 
hem/haar is in dat diepe altijddurende Leven, bij de Bron van zijn/haar bestaan, van zijn/haar 
leven.
Tijdens het leven wordt een mens niet zo veel bewierookt en geprezen. Nu mág het en schaadt 
hem/haar niet. Hij/zij kan ertegen, dat hij/zij geprezen wordt om wat hij/zij goed deed en hoe 
hij/zij was, wat hij;/zij betekende voor ons allen. Het zal doorwerken.
We zullen hem/haar missen, maar we geloven: <naam>, je maakt het goed. Je hebt rust, 
waarnaar wij nog zoeken. Je ondervindt de geborgenheid die iemand je kan afnemen. Je bent 
omgeven door licht, dat sterker is dan alle duisternis.
Gaan wij nu in vrede heen om hem/haar weg te dragen naar zijn graf. Wij geven hem/haar uit 
handen, wij leggen hem/haar neer in de aarde, moeder aarde, in de handen van de levende 
God – waar kan hij/zij uiteindelijk beter zijn – in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige 
Geest.
ABSOUTE 14
<Naam>, zoveel van jou was zegening voor ons. We zegenen jouw dode lichaam 
met water waarin het eerst leven zichtbaar werd. Water dat voor het leven
onontbeerlijk is. Water waarmee je bent gedoopt en deze naam, <naam> hebt
gekregen. We bidden dat je als nieuwe mens mag opstaan aan de andere kant van
de oever.
<Naam>, zoveel in jou was kracht en schoonheid. Wij branden wierook rond jouw
dode lichaam om je de eer te brengen die je hebt verdiend. Wierook om te
getuigen dat je in alle eenvoud groot was. Wierook om je nog even mee te dragen
naar het licht en je voorzichtig los te laten. Wij bidden dat je met blijdschap wordt
onthaald aan de andere kant van de oever.

ABSOUTE 15
In naam van u allen wil ik nu de laatste eer gaan bewijzen aan dit lichaam
waarin een gelovige en liefhebbende mens temidden van ons heeft geleefd.
Ten teken van onze hoop dat God aan <naam> en aan ons allen 
een nieuw en onsterfelijk leven zal geven
en om te getuigen van ons geloof in de verrijzenis,
zegen ik aanstonds zijn/haar dode lichaam met water,
omdat water ten leven wekt en symbool is van eeuwig leven.
Daarna ga ik hem/haar bewieroken,
om onze dank uit te drukken voor al het goede
dat hij/zij door middel van zijn/haar lichaam temidden van ons tot stand heeft gebracht;
al dat goede dat tot de God van liefde is opgestegen.
Meer dan zijn/haar lichaam is ons zijn/haar naam gebleven;
die naam spreken wij hier uit met eerbied en genegenheid: <naam>.
Heer Onze God, herinner u de naam die zij/hij van mensen heeft ontvangen
en waarin hij/zij gekend wordt, ook al is hij/zij gestorven;
die naam die Gij geschreven hebt in de palm van uw hand.
ABSOUTE 16
Wij hebben indringend willen stilstaan bij het leven van <naam>.
Hoe pijnlijk dit alles ook is, we mogen weten, dat het juist zo droevig is, omdat zij/hij zoveel
voor ons betekende.
We gaan haar/hem nu wegdragen naar haar/zijn graf.
Dat is enerzijds een machteloos gebaar van gedwongen overgave,
maar anderzijds een laatste dienst die wij haar/hem kunnen bewijzen.
We geven haar/hem uit handen, en leggen haar/hem
in de aarde, om aarde met de aarde te worden.
Maar haarzelf/hemzelf leggen wij in de handen
van de levende God.
We zegenen dit lichaam, dat <xx> jaar
haar/zijn huisvesting is geweest.
We branden wierook, in de hoop dat ons
gebed opstijgt ten hemel.
Laten wij nu gaan in vrede, om haar/hem,
die wij voor het laatst in ons midden hebben,
weg te dragen naar haar/hem graf.
Mogen haar/zijn werken en onze gebeden
haar/hem tot zegen zijn.

Terug naar overzicht