VITABERNA

 

 


Pastoraal atelier

Levoland 

Relimarkt

Bronnenmagazijn

 
OVERZICHT LIEDEREN UITVAARTLITURGIE
Als God ons thuisbrengt
Blijf mij nabij
De gestorvene (Zeven maal om de aarde gaan)
De steppe zal bloeien
Een mens te zijn op aarde
Gedenken wij dankbaar
Heer herinner u de namen
Ik heb een steen verlegd
Ik sta voor u in leegte en gemis
Jerusalaim
Licht dat ons aanstoot in de morgen
Niemand leeft voor zichzelf
Pelgrimstocht der mensen
Stil maar wacht maar
Tijd van leven
U zij de glorie
Waar liefde mensen samenvoegt
Wie als een God wil leven hier op aarde
Zo vriendelijk en veilig als het licht
 
ALS GOD ONS THUISBRENGT
Als God ons thuisbrengt
uit onze ballingschap
dat zal een droom zijn.
We zullen zingen, lachen, gelukkig zijn.
Dan zegt de wereld: ‘Hun God doet wonderen’.
God in ons midden, Gij onze vreugde.
Breng ons dan thuis, keer ons tot leven
zoals rivieren in de woestijn
die, als de regen valt, opnieuw gaan stromen.
Wie zaait in droefheid zal oogsten in vreugde,
een mens gaat zijn weg en zaait onder tranen.
Zingende keert hij terug met zijn schoven.
BLIJF MIJ NABIJ
Blijf mij nabij, wanneer het avond is,
wanneer het licht vergaat in duisternis,
wanneer geen mens mijn hulpeloosheid ziet,
bid ik tot U, o Heer, verlaat mij niet.
Reik mij Uw hand en spreek uw reddend woord,
wijs mij de weg en leid mij veilig voort.
Blijf mij nabij in vreugde en verdriet,
ik heb u lief, o Heer, verlaat mij niet.
Wanneer uw licht mij voorgaat in de nacht,
wanneer ik hoor dat u mij thuis verwacht,
dan weet ik Heer, dat u mijn zwakheid ziet,
dan zeg ik dank, want u verlaat mij niet.
DE GESTORVENE
Zeven maal om de aarde gaan,
als het zou moeten op handen en voeten;
zeven maal om die éne te groeten
die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal om de aarde gaan.
Zeven maal over de zeeën te gaan,
schraal in de kleren, wat zou het mij deren;
kon uit de dood ik die ene doen keren.
Zeven maal over de zeeën te gaan –
zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
(Ida Gerhardt; gezongen door Trijntje Oosterhuis)

DE STEPPE ZAL BLOEIEN
De steppe zal bloeien
de steppe zal lachen en juichen.
De rotsen die staan
vanaf de dagen der schepping
staan vol water, maar dicht,
de rotsen gaan open.
Het water zal stromen,
het water zal tintelen, stralen,
dorstigen komen en drinken.
De steppe zal drinken,
de steppe zal bloeien,
de steppe zal lachen en juchen.
De ballingen keren,
ze keren met blinkende schoven.
Die gingen in rouw
tot aan de einden der aarden,
één voor één, en voorgoed,
die keren in stoeten.
Als beken vol water,
als beken vol toesnellend water,
schietend omlaag van de bergen,
als lachen en juichen,
die zaaiden in tranen,
die keren met lachen en juichen.
De dode zal leven,
de dode zal horen: nu leven.
Ten einde gegaan.
en onder stenen bedolven:
dode, dode, sta op,
het licht van de morgen,
Een hand zal ons wenken,
een stem zal ons roepen: Ik open
hemel en aarde en afgrond
en wij zullen horen
en wij zullen op staan
en lachen en juichen en leven.
EEN MENS TE ZIJN OP AARDE
Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
is leven van genade
buiten de eeuwigheid,
is leven van de woorden
die opgeschreven staan
en net als Jezus worden
die ’t ons heeft voorgedaan.
Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
is komen uit het water
en staan in de woestijn,
geen god onder de goden,
geen engel en geen dier,
een levende, een dode,
een mens in wind en vuur.
Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
dat is de dood aanvaarden,
de vrede en de strijd,
de dagen en de nachten,
de honger en de dorst,
de vragen en de angsten
die kommer en de koorts.
Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
dat is de Geest aanvaarden
die naar het leven leidt;
de mensen niet verlaten,
Gods woord zijn toegedaan,
dat is op deze aarde
de duivel wederstaan.
GEDENKEN WIJ DANKBAAR
Gedenken wij dankbaar de daden des heren,
zijn leven, zijn dood en verrijzenis.
En dat wij oprecht tot Jezus ons bekeren,
die onze leidsman ten leven is
Hoe hadden wij onze bestemming vernomen,
was Jezus de weg niet ten einde gegaan.
Wie zouden wij zijn, als Hij niet was gekomen
om in zijn lichaam onze dood te doorstaan
Hoe zouden wij ooit voor elkaar kunnen leven,
had Hij ons de liefde niet voorgeleefd,
die tot de dood zich prijs heeft willen geven,
die, Zoon van God, ons alles slaaf is geweest.
Gij eerste der mensen, die weerloos en eenzaam
als graan in de aarde gestorven zijt.
Gij wordt ons brood, maak ons met U gemeenzaam,
Van harte maak tot wederdienst ons bereid.
HEER HERINNER U DE NAMEN
Heer, herinner U de namen
van hen die gestorven zijn.
En vergeet niet dat zij kwamen
langs de straten van de pijn.
Langs de wegen van het lijden,
door het woud der eenzaamheid
naar het dag en nacht verbeide
vaderhuis, hun toebereid.
Waarheen zal de mens zich keren
die, staand voor uw aangezicht.
Uwe liefde moet ontberen
bij het uiteind’lijk gericht?
Heer, zo Gij niet wordt bewogen
door het breken van zijn stem,
door de droefheid in zijn ogen
is bij niemand heil voor hem.
IK HEB EEN STEEN VERLEGD
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Het water gaat er anders dan voorheen.
De stroom van een rivier hou je niet tegen,
het water vindt er altijd een weg omheen.
Misschien eens gevuld door sneeuw en regen
neemt de rivier mijn kiezel met zich mee
om hem dan glad en rond gesleten
te laten rusten in de luwte van de zee.

Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik leverde bewijs van mijn bestaan
omdat door het verleggen van die ene steen
de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.

Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik leverde bewijs van mijn bestaan
omdat door het verleggen van die ene steen
de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.

(Bram Vermeulen)

IK STA VOOR U IN LEEGTE EN GEMIS
Ik sta voor U in leegte en gemis.
Vreemd is uw naam, onvindbaar zijn uw wegen.
Zijt Gij mijn God, sinds mensenheugenis,
dood is mijn lot, hebt Gij geen and're zegen?
Zijt Gij de God bij wie mijn toekomst is?
Heer, ik geloof, waarom staat Gij mij tegen?
Mijn dagen zijn door twijfel overmand,
ik ben gevangen in mijn onvermogen.
Hebt Gij mijn naam geschreven in Uw hand,
zult Gij mij bergen in uw mededogen?
Mag ik nog levend wonen in uw land,
mag ik nog eenmaal zien met nieuwe ogen?
Spreekt Gij het woord dat mij vertroosting geeft,
dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede.
Open die wereld die geen einde heeft,
wil alle liefde aan Uw mens besteden.
Wees Gij vandaag mijn brood zowaar Gij leeft.
Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden
JERUSALAIM
Jerusalaim, stad van God,
wees voor de mensen een veilig thuis.
Jerusalaim, stad van vrede,
breng ons weer thuis.
Er is een stad voor vriend’ en vreemden,
diep in het bloemendal.
Er is een mens die roept om vrede,
die mens roept overal.
Er is een huis om in te wonen,
voorbij het dodendal.
Er is een vader met zijn zonen,
zij roepen overal.
Er is een tafel om te eten,
voorbij het niemandsland.
Er is een volk dat wordt vergeten,
dat volk roept overal.
Er is een wereld zonder grenzen,
zo groot als het heelal.
Er is een hemel voor de mensen,
dat hoor je overal.
LICHT DAT ONS AANSTOOT IN DE MORGEN
Licht dat ons aanstoot in de morgen
voortijdig licht waarin wij staan,
koud, één voor één en ongeborgen,
licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval, dat wij allen 
zo zwaar en droevig als wij zijn
niet uit elkaars genade vallen
en doelloos en onvindbaar zijn.
Licht, van mijn stad de stedehouder,
aanhoudend licht dat overwint.
Vaderlijk licht, steevaste schouder,
draag mij, ik ben jouw kijkend kind.
Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen
of ergens al de wereld daagt
waar mensen waardig leven mogen
en elk zijn naam in vrede draagt.
 
Alles zal zwichten en verwaaien
wat op het licht niet is geijkt.
Taal zal alleen verwoesting zaaien,
en van ons doen geen daad beklijft.
Veelstemmig licht, om aan te horen
zolang ons hart nog slagen geeft.
Liefste der mensen, eerstgeboren
licht, laatste woord van Hem die leeft
NIEMAND LEEFT VOOR ZICHZELF
Niemand leeft voor zichzelf,
niemand sterft voor zichzelf.
Wij leven en sterven voor God onze Heer,
aan Hem behoren wij toe.
PELGRIMSTOCHT DER MENSEN
Pelgrimstocht der mensen
veertig jaar woestijn
onvervulde wensen
’t land zal heerlijk zijn
wie aanhoort ons bidden
wie ziet naar ons om?
God trekt in ons midden,
kom Heer Jezus, kom
Vrucht van eenzaam sterven
’t leven overwon
wij gaan ‘’t land nu ervan
God is zelf haar zon
trekkers vol vertrouwen
werpt uw last op hem
God is zelf aan ’t bouwen
’t nieuw Jeruzalem
STIL MAAR, WACHT MAAR
Stil maar wacht maar, alles wordt nieuw
de hemel en de aarde.
Stil maar wacht maar, alles wordt nieuw
de hemel en de aarde.
Nu gaan de bloemen nog dood,
nu gaat de zon nog onder.
Nooit gebeurt er een wonder,
niemand kan zonder brood.
Nu ben je soms nog alleen,
nu moet je soms nog huilen.
En als je weg wilt schuilen,
kun je haast nergens heen.
Daar is geen zon en geen maan,
daar zal God ons verlichten.
Daar zullen alle gedichten
vol van zijn heerlijkheid staan.
TIJD VAN LEVEN
Tijd van vloek en tijd van zegen
tijd van droogte, tijd van regen
dag van oogsten, tijd van nood,
tijd van stenen, tijd van brood.
Tijd van liefde, nacht van waken,
uur der waarheid, dag der dagen.
Toekomst die gekomen is,
woord dat vol van stilte is.
Tijd van troosten, tijd van tranen
tijd van mooi zijn, tijd van schamen
tijd van jagen nu of nooit, 
tijd van hopen dat nog ooit.
Tijd van zwijgen, zin vergeten,
nergens blijven. niemand weten.
Tijd van kruipen, angst en spijt
zee van tijd en eenzaamheid
U ZIJ DE GLORIE
U zij de glorie opgestane Heer
U zij de victorie nu en immer weer.
Uit een blinkend stromen daalde d’engel af,
heeft de steen genomen van ’t overwonnen graf.
U zij de glorie opgestane Heer
U zij de victorie nu en immer weer.
Zie Hem verschijnen: Jezus, onze Heer.
Hij brengt al de zijnen in zijn armen weer.
Wees dan, volk des Heren, blij en welgezind
en zegt telkenkere: Christus overwint!
U zij de glorie opgestane Heer
U zij de victorie nu en immer weer.
Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft,
die mij heeft genezen, die mij vrede geeft?
In zijn godd’lijk wezen is mijn glorie groot,
niets heb ik te vrezen in leven en in dood.
U zij de glorie opgestane Heer
U zij de victorie nu en immermeer.
WAAR LIEFDE MENSEN SAMENVOEGT
Waar liefde mensen samenvoegt,
worden stenen een paleis,
de kille straat een lentetuin,
de hel een paradijs.
Een land van licht en zonneschijn, 	
een haard waar men zich warmt:
een overvolle beker wijn,
een mens die je omarmt.
Waar liefde mensen samenvoegt,
worden stenen een paleis,
de kille straat een lentetuin,
de hel een paradijs.
Een land van licht en zonneschijn, 	
een haard waar men zich warmt:
een overvolle beker wijn,
een mens die je omarmt.
WIE ALS EEN GOD WIL LEVEN HIER OP AARDE
Wie als een God wil leven hier op aarde, 
Hij moet de weg van alle zaad
en zo vindt hij genade.
Hij gaat de weg van alle aardse dingen
hij leeft het lot met hart en ziel
van alle stervelingen.
Hij wordt aan zon en regen prijsgegeven
het kleinste zaad in weer en wind
moet sterven om te leven.
De mensen moeten sterven voor elkander
het kleinste zaad wordt levend brood
zo voedt de een de ander.
En zo heeft onze God zich ook gedragen
en zo is Hij het leven zelf
voor iedereen op aarde.
ZO VRIENDELIJK EN VEILIG ALS HET LICHT
Zo vriendelijk en veilig als het licht
zo als een mantel om mij heen geslagen
zo is mijn God, ik zoek zijn aangezicht
ik roep zijn naam, bestorm hem met mijn vragen,
dat Hij mij maakt, dat Hij mijn wezen richt.
Wil mij behoeden en op handen dragen.
Want waar ben ik, als Gij niet wijd en zijd
waakt over mij en over al mijn gangen.
Wie zou ik worden, waart Gij niet bereid
om, als ik val, mij telkens op te vangen.
Ik leef niet echt, als Gij niet met mij zijt.
Ik moet in lief en leed naar U verlangen.
Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft,
dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede.
Ontsteek die vreugde, die geen einde heeft,
wil alle liefde aan uw mens besteden.
Wees Gij vandaag mijn brood zowaar Gij leeft.
Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden

Terug naar overzicht