OPENINGSGEBEDEN UITVAARTLITURGIE
OPENINGSGEBED 1
Wij danken U, goede God, voor <naam>, die ons zo nabij en dierbaar was en die nu uit ons
midden is weggevallen. Wij danken U voor alle vriendschap, die van hem/haar is uitgegaan en
voor al het goede dat door hem/haar tot ons kwam. Wij bidden U dat er niets van zijn/haar leven
verloren zal gaan en dat al wat het betekend heeft aan ons ten goede zal komen. Moge hij/zij
altijd door ons geëerbiedigd worden en tot ons blijven spreken. En wij bidden ook dat wij, die
met hem/haar verbonden zijn geweest nu – omwille van zijn/haar dood – nog dieper met elkaar
verbonden mogen zijn in vriendschap en vrede.
OPENINGSGEBED 2
Laat ons bidden: God, geef Uw heerlijkheid, Uw toekomst en Uw trouw aan deze gestorven
mens, <naam>. Wij kunnen niet geloven dat zijn/haar leven vergeefs voorbijgegaan is, en dat
alles wat hij/zij voor mensen heeft betekend, nu verloren is.
We verenigen ons met het geloof, waarin hij/zij zelf aan U heeft vastgehouden ten einde toe,
aan U, zijn God en onze God, die voor ons leeft, vandaag en alle dagen, tot in eeuwigheid.
Amen.
OPENINGSGEBED 3
Vandaag, op dit uur, zijn we bij elkaar gekomen om jou te gedenken: <naam>. Omdat wij willen
geloven dat een mens niet zomaar ophoudt mens te zijn, richten we ons nog uitdrukkelijk tot
jou, hier in ons midden. We willen zeggen hoeveel we van je houden. We willen zeggen
hoezeer we jou nog nodig hebben. Maar we willen ook uitspreken dat we beseffen dat het jouw
tijd was om te gaan.
Onverwacht viel jouw levensadem weg. Zacht inslapend, heb je je losgemaakt van het leven dat
je zo hartstochtelijk omhelsde. Jouw wilskrachtige geest zocht een vrijheid die je in deze
belichaming niet meer beleven kon. In jouw naam willen wij allen hier aanwezig welkom heten.
OPENINGSGEBED 4
God van leven, in al ons verdriet zijn wij hier samen om afscheid te nemen van een mens die
ons zo lief is, <Naam> weten wij dit laatste uur in ons midden, nog volop en helder in onze
herinnering, in ons hoofd en in ons hart. Geef ons kracht, blijf ons nabij, dit uur en in de
toekomst. Dat vragen wij U uit naam van Jezus, uw Zoon en onze Heer. Amen.
OPENINGSGEBED 5
God, die ons Uw naam genoemd hebt: Ik-zal-er-zijn-voor-u, luister naar ons hier bijeen rond
<naam> die ons ontvallen is. Wees voor hem/haar die Gij belooft te zijn: menslievend en nabij.
Gij, de Levende, die door geen dood te overmeesteren zijt, nooit of te nimmer. Amen.
OPENINGSGEBED 6
De herinnering aan haar/hem brandt als licht in ons midden. De herinnering aan zijn/haar stem,
zijn/haar lach, aan zijn/haar gebaren, aan alles wat hem/haar lief was en aan iedereen met wie
hij/zij zich verbonden voelde.
Het verhaal van ons leven met hem/haar is beëindigd, maar we dragen zijn/haar woorden mee.
Woorden van iedere dag, woorden van dan en toen, woorden die misschien ooit zeer deden,
woorden die veel warmte uitstraalden.
Het leven met hem/haar ligt stil. Plannen die er nog konden zijn, verwachtingen die gedeeld
werden, voltooid zijn ze nooit. Er blijft een stuk verlangen, dat onvervuld en zelfs ongekend blijft.
OPENINGSGEBED 7
God geef uw heerlijkheid, uw toekomst, uw trouw aan deze gestorven mens. Van U komt de
belofte, dat dit leven niet tevergeefs is voorbij gegaan, dat alles wat hij/zij voor mensen heeft
betekend niet verloren is.
Wij verenigen ons met het geloof, waarmee hij/zij zelf zich aan U heeft vastgehouden. Aan U,
zijn/haar en onze God, die voor ons leeft in de eeuwen der eeuwen. Amen.
OPENINGSGEBED 8
Dit uur zoeken wij U en vragen: wees hier aanwezig, God van mensen. Wees licht in onze
duisternis en troost in onze droefheid. Wees ons voelbaar nabij zoals een mens ons nabij is.
God, Gij alleen weet hoe wij ons voelen. Zie onze vragende ogen, onze tastende handen, en
hoor hoe wij U roepen, God van leven en dood, God van alle begin en einde. God van
vergeving, wij hopen op U.
Al onze gedachten aan deze gestorven mens mogen wij voor U neerleggen, God. Wij zijn
dankbaar voor al het goede dat we van <naam> hebben ontvangen. Maar ook datgene wat
minder goed was, niet af of niet uitgepraat, willen wij aan U toevertrouwen, God van ontferming.
Ontferm U over alles wat er was tussen haar en ons: het goede, waar wij dankbaar om zijn en
blij; en het minder goede wat er soms was in ons breekbaar bestaan. Maak heel wat is gewond.
Wees hier aanwezig met Uw licht. Ontferm U over ons en over hem/haar die niet meer bij ons
is. Bidden we om vergeving…
OPENINGSGEBED 9
Levende God, wij vertrouwen op uw belofte dat niemand sterft voor zichzelf. Wij bidden U bij het
afscheid van <naam>: laat zijn/haar leven vrucht voortbrengen voor allen die hier achterblijven.
Laat uw woord bewaarheid worden, dat de dood niet het einde is, maar de overgang naar uw
vrede, in de eeuwen der eeuwen. Amen.
OPENINGSGEBED 10
Onthoud uw eeuwig licht niet, o God, aan deze dierbare medemens, <naam>. Hier is ons het
lichaam nog gelaten, dat wij hebben liefgehad, waarvan wij de kracht hebben gekend, de
zwakheid hebben gedeeld, de uitstraling ondervonden. Deze mens, naar uw beeld geschapen,
naar uw gelijkenis bedoeld en op onze liefde gebouwd – zo groot is de pijn dit alles los te
moeten laten,. Breekbaar heeft hij bestaan en geleefd van Uw adem – heilig hem met Uw
vrede, voltooi hem voorgoed tot liefde, bij U. Amen.
OPENINGSGEBED 11
Goede God, in dankbaarheid en warme genegenheid hebt Gij ons bijeengebracht rondom
<naam>, goede man/vrouw, vader/moeder, opa/oma, broer/zus. Met allen die hier samen zijn
willen wij zijn/haar leven vieren, hem/haar gedenken zoals hij/zij was. Maar tegelijkertijd staan
wij oog in oog met het mysterie van zijn/haar dood. Zoekend en tastend willen wij proberen Uw
bedoelingen op het spoor te komen, de zin te begrijpen van wat ons is overkomen. God, wij
vragen U ons hierbij te helpen.
OPENINGSGEBED 12
Laat uw licht schijnen in onze duisternis. Verlicht ons verdriet, wees een licht op onze
levensweg. Nu ons leven gekleurd is door de dood, willen we getuigen van deze mens die ons
zo nabij en lief is. Hier samen bijeen willen we elkaar tot steun zijn, een hand op de schouder,
een arm om elkaar heen, om te voelen dat we niet alleen zijn, niet alleen verder hoeven, want
samen zijn we niet alleen.
Laat uw licht schijnen in onze duisternis. Verlicht ons verdriet, wees een licht op onze
levensweg.
OPENINGSBEGED 13
Staande in het licht van het leven, herkennen wij de schaduw van de dood. Wat zo veraf leek, is
nu plotseling heel nabij. Iemand uit ons midden is gestorven; een mens, geliefd, vertrouwd,
iemand die met ons heeft geleefd, die gelachen heeft en geweend. Wij kunnen zijn/haar warmte
haast nog voelen, zijn/haar stem klinkt ons nog in de oren, zijn/haar beeld staat gebeiteld in ons
geheugen.
God, laat uw licht schijnen in onze duisternis. Verlicht ons verdriet, wees een licht op onze
levensweg.
OPENINGSGEBED 14
Wanneer iemand uit ons midden sterft, valt er een schaduw, onafwendbaar. Onze woorden
verstommen, ons geluk verstilt. Onze liefde lijkt vruchteloos. Wij voelen de eenzaamheid en
kilte: de twijfel van de dood.
Laten we onze ogen richten op God die zoveel groter is dan wij durven vermoeden. Laten wij
opzien naar Hem, die aanvang is van alle leven en toekomst zonder einde. En laten we
<naam> gelovig uit handen geven nu het levenslicht gebroken is en hem/haar toevertrouwen
aan het volle licht.
OPENINGSGEBED 15
Soms gebeurt het dat mensen sterven ver voor hun tijd in de
kracht van hun leven; gekend, gezien, bemind. Zo iemand heeft bestaan,
gewerkt en liefgehad, een vriendenkring opgebouwd, niet voor niets geleefd,
niet voor niemand geleefd.
En dan ineens slaat de dood toe. Hard, meedogenloos en onherroepelijk. Een
streep tussen <naam> en ons. Wij die hier bij elkaar gekomen zijn
staan aan de ene kant, het leven. En <naam> bevindt zich aan de
overkant, in een land waar geen levende mens zich ooit begeven heeft.
Mensen worden stil, klein en weerloos; en willen van de dode zeggen wie
hij/zij was, hoe hij/zij was, maar woorden schieten te kort.
Iemand sterft vóór zijn/haar tijd: een koud bericht dat alles anders
maakt. Want voor iedereen die hier is, is het niet af. Er was nog zoveel te
doen, er viel nog zoveel te zeggen, er was nog zoveel goeds te beleven.
Al wat ons rest is hem/haar de laatste eer te bewijzen. Elkaar te steunen,
bij elkaar zijn op deze dag vol verdriet. Een hand op elkaars schouder
leggen, een blik van begrijpen, een troostend woord, een luisterend oor.
Het verdriet om het verlies van deze mens zal er niet minder op worden; maar
het wordt dan wel misschien gemakkelijker om te dragen. Als mensen elkaar zo
tot steun zijn, dan is er geloof, een kleine vlam van licht en warmte, hoop
die leven doet.