VITABERNA

 

 


Pastoraal atelier

Levoland 

Relimarkt

Bronnenmagazijn

 
TEKSTEN EN GEDICHTEN UITVAARTLITURGIE
Adieu

Afscheid

Afscheid nemen (1)

Afscheid nemen (2)

Al wat sterft zal bloeien

Alles wat ik voor je voel

Als de dood komt…

Als je van iemand houdt (1)

Als je van iemand houdt (2)

Als jij er niet meer bent

Als straks de rouwrumor

De brug

De dood betekent niets

De gestorvene

De grote reis begonnen

De mens is als een schaduw

De mensen van voorbij

De parabel van de panfluit

De roos

De tuinman en de dood

De vogel

De weg van het leven

Denk aan mij

Doof nu het licht

Doorgeven van de fakkel

Draag mij

Een naaste

Een witte roos

Einde

En verder

Er is een land van vrede

Gebed aan de grens

Hartverwarmend

Het is niet eerlijk

Het land van jou en mij

Het sprekende bos

Hoop

Huil niet aan mijn graf
Huil niet om mij

If tomorrow never comes

Ik heb een steen verlegd

Ik huilde bittere tranen

Ik zal niet sterven meer

Je bent niet dood

Je hebt ons niet meer kunnen groeten

Je lag zo vast aan wal

Laatste gedicht

Leun op mij

Mensen bestaan voor mensen

Mijn moeder

Mijn vader

Misschien is zo de dood

Nee, ik ben niet ver

Over komen en gaan

Ruimte

Sterven

Sterven

Streep hun naam niet door

Testament
Uit de tijd

Vannacht heb ik gedroomd

Vechten om te blijven

Verder gaan

Vergeet de mooie dagen niet

Verrijzenis der doden

Waar zal je zijn?

Wanneer ik morgen doodga

Wedergeboorte

Zegen nu Maria

Ze zeggen...

Zet alle klokken stil

ADIEU
Ik had je zo graag nog willen bereiken
nog willen vragen:
"Was het goed zo...?"
Ik had je zo graag nog willen spreken
AL was het maar eenmaal
Maar misschien was het gescheiden zijn
dan nog zwaarder geworden.
Ik had je zo graag nog willen spreken
nog willen vragen:
"Heb je gezien dat die er was en die ook?
Heb je al die mensen gezien?
Allemaal voor jou?"
Ik wist niet dat je zoveel mensen kende.
Ik wist niet dat zoveel mensen om jou gaven.
Ik heb zo gehoopt dat je het gehoord hebt
de liederen, de woorden en de muziek.

Ik zou je nog willen danken
voor die laatste dag met jou bij mij
Een ander kan het haast niet geloven:
toch een mooie dag, zoveel liefde.
En vooral een dag om niet te vereten.
Ik heb gevoeld: 
"Ja, jij bent er wel,
je bent zo dichtbij,
Je bent niet weg..."
Maar soms is het alsof je verder weg reist.
Verder dan de horizon.
Voorbij de laatste stad naar een ongeziene stad.

Dat verlang en hoop ik zo.
Om te kunnen zeggen: adieu.

(uit: Woorden in stilte, van Marinus van den Berg)
 [terug]
AFSCHEID
Wanneer wij ’s avonds ’t dorp inkwamen geurden
De linden, of wij zagen voor het huis
De meidoorns, die hun vage bloesems beurden
In scheemring van zacht bladerengespuis.
Het leven stuurt ons hooploos heen en weer.
Waar zullen ons de laatre lenten vinden?
Ik vraag niet langer. Ik weet slechts: niet meer
Zien wij tezaam die meidoorns en die linden.
(J.C. Bloem)
[terug]
AFSCHEID NEMEN (1)    
Afscheid nemen is
Loslaten met tranen in de ogen;
Niet vergeten
Want je bent er vol van.
Er zijn zoveel herinneringen
Momenten
Kleine dingen die spreken.
Je kunt iemand
NIet vasthouden
En het leven gaat verder;
Natuurlijk
Ze zeggen het
Maar je weet niet hoe.

Bij jou knaagt het verdriet
En de dag van morgen
Is nooit eer als toen.
Jij was
Samen, toekomst, vreugde.
Jij bent
Alleen, niemand
Overgeleverd aan de naamloze goede wil.

Afscheid nemen is:
'dag' zeggen
En verder gaan
Omdat iemand je lief was
Ook nu.
Onbegrijpelijk
Dat dit leven is.

Of is er toch een hand
Op jouw schouder?
Afscheid nemen is
Opnieuw geboren worden
Pijnlijk
Omdat leven
Sterven is.
[terug]

AFSCHEID NEMEN (2)
Afscheid nemen is
met zachte vingers
wat voorbij is dicht doen
en verpakken
in goede gedachten der herinnering…

Afscheid nemen is verwijlen
bij een brok leven en stilstaan
bij de pieken van pijn en vreugde…

Afscheid nemen is
met dankbare handen
weemoedig meedragen
al wat waard is niet te vergeten.

Afscheid nemen is
moeizaam de draden losmaken
en uit het spinrag der belevenissen
loskomen en achterlaten
en niet kunnen vergeten…

Afscheid nemen
is het moeilijkste in het leven…
Men leert het nooit

[terug]

AL WAT STERFT ZAL BLOEIEN
De bomen komen uit de grond
En uit hun stam de twijgen
En ied’reen vindt het heel gewoon
Dat zij weer blsaderen krijgen
We zien ze vallen naar de grond
En dan opnieuw weer groeien
Zo heeft de aarde ons geleerd
Dat al wat sterft zal bloeien
(Toon Hermans)
[terug]

ALLES WAT IK VOOR JE VOEL
Alles wat ik voor je voel
is met woorden onuitspreekbaar.
Alles wat je aan me geeft
blijkt met woorden nauwelijks raakbaar.
Al jouw liefde blijft in mij
eeuwig onvervangbaar.
Waar ik ben daar woon je
heel diep in mijn hart.
[terug]

ALS DE DOOD KOMT…
Als de dood komt en mij toefluistert
“je dagen zijn geteld”,
laat ik hem dan zeggen:
“ik heb geleefd in liefde
en niet alleen in de tijd
en in echte liefde vind ik mijn eeuwigheid”
(Tagore)
[terug]
ALS JE VAN IEMAND HOUDT (1)
Als je van iemand houdt en je bent door de dood van elkaar gescheiden,
dan is er op de wereld  niemand en niets die de leegte van die afwezigheid kan invullen.
Probeer het maar niet, want het zal je nooit lukken. Aanvaard liever het gemis dat je is 
overkomen.
Want zolang de leegte werkelijk leeg blijft, blijf je met elkaar verbonden.
Zeg niet: God zal die leegte vullen, want geloof me: dat doet Hij niet.
Integendeel, Hij houdt die leegte leeg en helpt ons om zo de gemeenschap met elkaar te 
bewaren, zij het ook in pijn.
Hoe mooier de herinneringen, des te moeilijker de scheiding.
Maar dankbaarheid zal de pijn der herinnering veranderen in stille vreugde. De mooie dingen 
van vroeger blijven zo een kostbaar geschenk dat je meedraagt.
Dan wordt het verleden een blijvende bron van vreugde en kracht.
(Dietrich Bonhoeffer)
[terug]

ALS JE VAN IEMAND HOUDT (2)
Als je van iemand houdt en je bent van hem gescheiden, kan niets de leegte van zijn afwezigheid vullen; je moet dat niet proberen, je moet eenvoudig aanvaarden en volharden. Dat klinkt erg hard, maar het is ook een troost; want zolang de leegte werkelijk leeg blijft, blijf je daardoor met elkaar verbonden. Het is fout te zeggen: God vult die leegte. Hij vult ze helemaal niet, integendeel. Hij houdt die leegte leeg en helpt ons zó de vroegere gemeenschap met elkaar te bewaren, zij het ook in pijn.
Verder: hoe mooier en rijker de herinneringen, des te moeilijker de scheiding. Maar dankbaarheid verandert de pijn der herinnering in stille vreugde. De mooie dingen van vrieger zijn geen doorn in het vlees maar een kostbaar geschenk dat je meedraagt.
Je moet zorgen dat je niet in je herinnering blijft graven en je erin verliest; een kostbaar geschenk bekijk je niet aldoor; maar alleen op bijzondere ogenblikken.
Buiten de ogenblikken is het een verborgen schat, een veilig bezit; dan wordt het verleden een blijvende bron van vreugde en kracht.
En vervolgens: wij moeten de ander bij God aanbevelen en aan Hem toevertrouwen; onze zorg voor de ander moeten we laten uitgroeien tot gebed.

(Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave)
[terug]

ALS JIJ ER NIET MEER BENT
Hoe zal het zijn als het straks lente is en
alles fris en vrolijk wakker wordt.
Het tere groen en al het andere
dat met het voorjaar heeft te maken.
En dat jij er niet meer bent?

Hoe zal het zijn als daarna de zomer
komt en alles bruist van tomeloze bloei.
Als men met vakantie gaat of juist weer
terug komt van een fijne reis.
En jij er niet meer bent?

Hoe zal het zijn in het najaar van
de dagen als warme tinten overheersen
en ieder na geniet van wat er te genieten
valt ondanks stormen, regen en wind.
En jij er niet meer bent?

Hoe zal het zijn als koning winter
intocht houdt met speciale
dagen in december als ieder warmte
en geborgenheid zoekt bij elkaar.
En jij er niet meer bent?

Wij weten het niet, wij willen het nog niet
weten, wij hopen alleen dat als jij er niet
meer bent wij elke lente, zomer, herfst
en winter, ons samenzijn met jou zullen
herinneren als aller mooiste moment.
[terug]

ALS STRAKS DE ROUWRUMOR…
als straks het rouwrumoer
rondom jou is verstomd
de stoet voorbij is
de schuifelende voeten
voel ik dat er een diepe stilte komt
en in die stilte zal ik je opnieuw ontmoeten
en telkens weer zal ik je tegenkomen
we zeggen veel te gauw:
het is voorbij
Hij heeft alleen je lichaam weggenomen
niet wie je was en ook niet wat je zei
ik zal altijd nog grapjes met je maken
we zullen samen door het
stille landschap gaan
nu je mijn handen niet meer
aan kunt raken
raak je mijn hart nog duidelijker aan
[terug]
DE BRUG
Breng jij mij op weg tot aan de brug.
Ik ben zo bang om daar alleen te staan.
Als wij daar zijn, ga niet direct terug,
maar wacht totdat ik overga.
En zwaai me na,
dan voel ik me heel veilig en vertrouwd.
Breng jij me weg tot aan de brug.
Ik heb geen idee hoe diep het water is.
De overkant lijkt mij zover,
je kunt de oever hier niet zien.
Zover het oog reikt zie ik mist.
Ik twijfel aan het verder gaan.
Je angst voor de dood
is als je angst voor het leven:
het nieuwe lijkt te groot
om het oude op te geven.
In de diepte van je verlangen
ligt de kennis van het Nieuwe Leven.
Zoals de vlinder al weet van vliegen
in zijn donkere cocon.
Breng mij weg tot aan de brug
en ga dan niet te vlug terug.
Zwaai jij me na als ik er over ga.
Een heel klein duwtje in de rug
is alles wat ik nog verlang van jou.
Ik ga nu gauw,
want het begin is reeds in zicht.
Ik voel de warmte van een licht.
[terug]


DE DOOD BETEKENT NIETS
De dood betekent niets.
Ik betrad alleen maar de kamer hiernaast.
Ik ben ik, jullie zijn jullie.
Ik ben nog steeds degene, die ik voor jullie geweest ben.

Maak gebruik van dezelfde naam,
waarmee jullie me altijd hebben aangesproken.
Spreek op dezelfde manier over mij, zoals je voorheen ook deed.
Wees niet bedroefd.

Bid, lach, denk aan mij zoals het tussen ons is geweest:
zonder een bepaalde indruk,
zonder een zweem van schaduw.
Het leven behoudt dezelfde betekenis,
die het altijd heeft gehad.

De draad is niet gebroken.
Waarom zou ik niet meer in jullie gedachten kunnen zijn?
Alleen omdat jullie me hier niet zien?
Ik ben niet verdwenen.
Ik bevind me alleen aan de andere kant van de weg.
[terug]

DE GESTORVENE
Zeven maal om de aarde gaan,
Als het zou moeten op handen en voeten;
Zeven maal om die éne te groeten
Die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal om de aarde gaan.

Zeven maal over de zeeën te gaan,
Schraal in de kleren, wat zou het mij deren,
Kon uit de dood ik die ene doen keren.
Zeven maal over de zeeën te gaan.
Zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
(gedicht: Ida Gerhardt; lied: Trijntje Oosterhuis)
[terug]

DE GROTE REIS BEGONNEN
De grote reis voor hem/haar is onverwacht begonnen,
naar ons gevoel is dat nog veel te vroeg.
Wij hadden nog zo graag wat tijd gewonnen,
juist omdat hij/zij zoveel goedheid in zich droeg.
Wij hadden <naam> zo graag bij ons gehouden,
maar nu het anders is, buigen wij ons hoofd.
En alles wat hij/zij gaf, waar hij/zij met <naam> aan bouwde,
wordt door geen mens ontnomen, weggeroofd.
Zijn/haar leven was in alle eenvoud streven
naar wat warmte, menselijk geluk.
Voor hem/haar was dat ‘er-zijn’ en geven
en die herinnering maakt niemand stuk.
Rust nu maar uit, je hebt genoeg gegeven,
je mag nu naar Gods woning toe.
Want wie hoopt niet op eeuwig leven?
Dag <naam>, wij zorgen wel voor <naam>.
[terug]


DE MENS IS ALS EEN SCHADUW
O, hoe vergis je jezelf
te denken dat je jaren nooit eindigen.
we moeten sterven

Leven is een droom:
het lijkt zo zoet,
maar het is zo kort.
we moeten sterven

Er is geen medicijn voor,
kinine is van geen nut.
Er is geen genezing te krijgen.
we moeten sterven

Waardeloos zijn klaagzangen,
onderhandelingen of bravour,
voortkomend uit overmoed.
we moeten sterven

Geen enkele doctrine
kan woorden vinden
om die kracht tot rust te brengen
we moeten sterven

Er is geen middel of gedachte
om deze knoop te ontwarren.
Het is nutteloos te vluchten.
we moeten sterven

Het is voor iedereen hetzelfde.
Een slimmerik
kan zich niet onttrekken aan deze slag.
we moeten sterven

We sterven zingend,
we sterven spelend
op de citer en doedelzak.
we moeten sterven

We sterven dansend,
etend, drinkend
met dit ‘lijk’ (lichaam).
we moeten sterven

De gruwelijke dood
is verraderlijk voor iedereen
en beschaamt iedereen.
we moeten sterven

En nog, o dwaasheid,
o razernij,
het lijkt erop dat we onszelf bedriegen.
we moeten sterven

Jongeren en kinderen,
iedereen
vervalt tot stof.
we moeten sterven

De gezonde en de zieken,
de dapperen en machtelozen:
allen komen aan hun eind.
we moeten sterven

En als je eindelijk
in je binnenste denkt:
alles komt aan z’n eind.
we moeten sterven

Als je hier niet aan denkt
ben je je verstand verloren.
Je bent al dood en kunt zeggen:
we moeten sterven

(CD-song van Stefano Landi, Homo fugit velut umbra, vertolkt door l’Arpeggiata en Christina Pluhar)
[terug]

DE MENSEN VAN VOORBIJ
Wij noemden ze hier samen,
de mensen van voorbij.
Wij noemden hen bij namen.
Zo vlinderden ze binnen
in woorden en in zinnen
en zijn wij even bij elkaar
aan het begin/einde van het jaar.

De mensen van voorbij,
zij blijven met ons leven.
De mensen van voorbij
zij zijn met ons verweven
in liefde, in verhalen
die wij zo graag herhalen
in bloemengeuren, in een lied
dat opklinkt uit verdriet.

De mensen van voorbij,
zij worden niet vergeten.
De mensen van voorbij
zijn in een ander weten.
Bij God mogen zij wonen,
daar waar geen pijn kan komen.
Die mensen van voorbij
zijn in het licht, zijn vrij.
[terug]
DE PARABEL VAN DE PANFLUIT
Er was eens een boom, een onbekende boom, ergens langs de waterkant, geplant door 
niemand weet nog wie.
Hij leefde daar breeduit, met veel takken. 
Hij droeg de forse stem van de wind of de doodstilte van de avondlucht. 
's Winters was het leven kaal, zwiepend in de harde wind en met zijn twijgen als toegeknepen 
vuisten vol nieuwe beloften, stond hij daar maar te wachten tot het weer lente werd. 
Ga je gang, knipoogde dan de voorjaarszon, en dan kwam hij weer aan zijn oude groene 
uitbundigheid: zijn takken liepen weer uit en schoten bloesem uit ingehouden leven. 
Het was een lust voor de ogen! 
En als dan de zomer kwam, maakte de boom een donkere hand gevuld met schaduw, gratis 
voor iedereen, en soms met een paraplu tegen de stromende regen. 
Zo leefde de boom met al zijn takken, jaar in jaar uit, zijn krachten verbergend en weer 
ontplooiend, op en neer in telkens vier seizoenen. 
Maar… op zekere dag kwam er een mens, iemand met een zaag.  
De takken hielden van louter schrik het ruisen in. 
Er was geen ontkomen meer aan: de mooiste tak werd afgezaagd en meegenomen naar het 
huis van die mens, een dode tak, voorgoed uit het leven weggesneden, weggevallen uit de 
schaduw met velen, onopvallend en straks natuurlijk stomweg vergeten. 
Wat betekent immers een tak aan een hele boom? 
Drie dagen later was die mens opeens weer terug, en de boom stond windstil van doodsangst 
met al zijn takken: wie treft het lot vandaag? 
Maar kijk, de mens ging zitten, aan de voet van de boom en... hij blies op de afgezaagde tak, 
die hij de panfluit noemde. 
Hij speelde een lied en de boom verstond het zo: 
Horen jullie mij? Ik leef, ik leef! Meer dan ooit tevoren, ik leef, ik zing, ik fluit!
[terug]
DE ROOS
Men zegt van liefde dat ze zacht is,
als een lief en teder woord.
Men zegt van liefde dat ze hard is,
en zo vaak het geluk vermoordt.
Men noemt haar enkel een verlangen,
men noemt haar enkel redder in nood.
Ik zag dat liefde als een bloem is,
waarop de zon haar stralen strooit.
Ze is het hart, zo bang en breekbaar,
zo wankel en zo broos.
Ze is de droom, bang voor ’t ontwaken,
omdat ze dan de waarheid hoort.
Ze wacht op wie jaar nu wil plukken,
op wie haar tranen steelt.
Zo bang om vroeg te sterven
voor ze werk’lijk heeft geleefd.
En is de nacht zo koud en eenzaam,
duur het wachten veel te lang,
denk dan maar dat geluk alleen is
voor wie er hevig naar verlangen.
Denk dan maar dat bitt’re winters
en dikke lagen sneeuw
nog nooit hebben verhinderd
dat de roos hen overleeft.
(Ann Christy – J. Verminnen)
[terug]
DE TUINMAN EN DE DOOD
Een Perzisch edelman:
Vanmorgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: "Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!"
Vanmiddag - lang reeds was hij heengespoed -
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
"Waarom", zoo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
"Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?"
Glimlachend antwoordt hij: "Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen ik 's morgens hier nog stil aan 't werk vond staan,
Die ik 's avonds halen moest in Ispahaan."
(P.N. van Eyck)
[terug]
DE VOGEL
Er was eens een man die zeven vogels had. Ze pronkten in gouden kooien. De een zong nog 
mooier dan de ander. Elke ochtend zongen ze voor de man en de vogelman zong zijn 
mensenlied. Maar op een kwade dag kwam een harde windvlaag door het geopende raam. Een 
van de kooien viel om en brak. De vogel vloog verschrikt door het open raam, naar buiten.
De man was diep bedroefd want hij hield van de vogels alsof het zijn kinderen waren. De 
achtergebleven dieren treurden om het verlies van hun beste vriend. Ze zongen niet meer, het 
werd stil in de kamer, de ramen bleven dicht, de dagen gingen voorbij.
Tot op de dag de zon naar binnen scheen. Eindelijk durfde de man het raam weer open te 
doen. Daar hoorden zij een lied, een vogel aan het raam, het was hun eigen vriend! Hij zong uit 
volle borst, mooier dan ooit tevoren, mooier dan wie ook. “Wees niet bedroefd”, zong hij, “ik ben 
gelukkig, ik kan hoger vliegen dan de hoogste boom en verder dan het verste bos, ik drijf op de 
wind, tot boven de wolken, tot dicht bij de zon, niet meer gebonden, niet meer gekooid!” Hij 
jubelde aan hun raam, aan traliën voorbij over wat hij in zijn vlucht voor hen al had gezien: 
“Alles heeft zijn plaats en alles heeft zijn tijd, alles is aan het worden en jullie worden mee, het 
wordt zo mooi, zo mooi, maar vraag me nog niet hoe, zo mooi kan ik niet zingen.”
[terug]
DE WEG VAN HET LEVEN
Leven is onderweg zijn door de verschillende levensfasen. Langzaam uitgroeien tot wie je bent. 
Naar de volheid van beleven. Het leven is een boog die je vol mag maken. Het besef van begin 
en einde, komen en gaan, blijven en voorbijgaan, leven en dood.
De weg van het leven zal altijd in ons het verlangen wakker houden. Je blijft altijd vooruitkijken. 
Er is een drijfkracht in ons die ons in beweging houdt, zo lang er leven is.
[terug]

DENK AAN MIJ
Denk aan mij
- als mijn adem is vervlogen
Denk aan mij
- als mijn ziel mijn lijf verlaat
Denk aan mij
- als ik ooit ben uitgepraat
Denk aan mij
- als mij ogen zijn gesloten
Denk aan mij
- als de hemel mij komt halen
Denk aan mij
- als de klanken zijn verdoofd
Denk aan mij
- als mijn handen koud als steen zijn
Denk aan mij
- als mijn licht is uitgedoofd
Denk aan mij
- als mijn traan jouw blik verduistert
Denk aan mij
- als jouw voetstap ooit verdwaalt
Denk aan mij
- als mijn naam zacht wordt gefluisterd
Denk aan mij
- als een regenboog vervaagt
Denk aan mij
- als de pijn jou weg laat teren
Denk aan mij
- als verdriet jouw lach verdrinkt
Denk aan mij
- als jij niet kunt accepteren
Denk aan mij
- als ik straks geen noot meer zing.
[terug]

DOOF NU HET LICHT
doof nu het licht en sluit je ogen
en vergeet de strijd
jouw leven hier is omgevlogen
maar je liefde blijft
Maar waar jij gaat
zijn zon en maan gelijk
de kleinste bloem
is daar als de hoogste eik
en alle koningen en kinderen
zijn daar gelijk
laat nu die laatste droom maar komen
en wees niet meer bang
jouw nacht van vrede is gekomen
na een leven lang
en waar jij gaat daar is geen haat of pijn
het heetste vuur
wordt dat als van een kaars zo klein
zoals de zon schijnt na de regen
zo zal het zijn
en waar jij gaat daar zullen vriend en vijand
samen zijn
wat stof is zal tot stof vergaan
(Rob de Nijs)
[terug]
DOORGEVEN VAN DE FAKKEL
Elke dag worden er mensen geboren, elke dag sterven er mensen. Ze komen en gaan, zoals de 
lichtende dagen verglijden om plaats te maken voor donkere nachten. Telkens en telkens 
komen er nieuwe mensen. Zo ontstaat generatie na generatie. 
En steeds opnieuw van de ene dag op de andere geven mensen iets aan elkaar door. Soms 
bewust, dan weer wat onopgemerkt. Zo ontstaan volgende episoden en generaties. Je kunt 
eigenlijk spreken van een fakkel, die telkens en telkens wordt overgedragen. Dat doorgeven 
aan elkaar gaat niet alleen om woorden, misschien gaat het nog meer om het voorbeeld dat 
gegeven wordt. Voorbeelden van daden, van begrip tonen, van echt medemens zijn. Ja, 
mensen hebben die doorgeef-functie. En af en toe kijk je als fakkeldrager om naar wat het was. 
Dan ben je verwonderd, ademloos of sprakeloos, want je kunt versteld staan om de dingen uit 
het verleden. Je kunt ervan genieten, er stil verdriet van hebben of dankbaar zijn.
[terug]

DRAAG MIJ
Draag mij verder.
Draag mij waar niemand
mij meer dragen kan.

Draag mij verder.
Draag mij als mijn dagen vol zijn
van geleefd leven.

Draag mij verder.
Draag mij op de dag
die niemand kent,
als men van me zegt:
hoort ze nog,
ziet ze nog?

Op de dag dat men hoopt
dat wij alle pijn voorbij zijn.
De laatste dag,
die de eerste dag zal zijn
om door U gezien te worden,
van aangezicht tot aangezicht.
De eerste dag
ons door U gekend te worden
bij voor- en achternaam,
om door U ontvangen te worden
in het eeuwig licht.

Draag mij verder,
waar U alleen nog dragen kunt...
terug]

EEN NAASTE
Ik zoek iemand
Die mijn verdriet ruimte geeft
Een vriend of vriendin wil zijn
Een goede buur.

Ik zoek iemand
Die zwijgen heeft geleerd
Stil kan zijn
Nabij blijft.

Ik zoek
Niet meer dan een toevallig woord
Een hand van liefde
Een woord van verstaan
Belangeloos.

Ik zoek iemand
Die mij leven laat, mijn verdriet begrijpt
Vandaag, morgen en overmorgen
Iemand die een naaste is.
[terug]

EEN WITTE ROOS
Adem houdt op, warmte wordt kilte, diepe kilte als van de dood. En lachen wordt stilte, echo van 
vragen dat geen antwoord vindt. Maar een mensennaam kan niet vergaan, niet verzinken in het 
oneindig niets. Jouw naam heeft klank en toon gezet van hoe de jouwen verder gaan. In gemis, 
maar ook in vertrouwen dat leven léven wordt, gevochten en geknokt, geliefd en gelachen. Zo 
wordt ook jouw naam een witte roos aan ons hart, bloeiend voor altijd, geurig en welriekend, 
maar ook doornig en stekend. Want jij bent er niet als wij jou roepen: en ons zoeken zal nooit 
vinden worden, geen samen lachen en geen raken meer. Maar in de stilte zul jij bloeien aan ons 
hart als een schitterende herinnering, levend, tegen alle weerwil in. Nee, , vergeten zullen wij 
jou niet. Wees gerust, rust maar zacht, rust in vrede.
[terug]
EINDE
Hij was allang zich zelf niet meer
hij kon het niet meer aan
we hoopten, zittend rond zijn bed
dat hij maar dood zou gaan
en na zijn laatste zucht was het
of hij zich zelf hervond
alsof hij op de drempel
van een ander leven stond
‘k ben even blijven kijken
ben even blijven staan
en voelde iets van wonder
door de stille kamer gaan
(Toon Hermans)
[terug]

EN VERDER
Afscheid nemen is loslaten,
en toch iets van die persoon
of die plek (waar je geweest bent)
in je houden.
Je kunt iemand niet vasthouden.
Je moet afscheid nemen ook niet zien
als iets droevigs, eerder als blijdschap.
Die mens, die plek,
laat iets in jou achter,
opdat jij er mee verder kunt.
Je kunt blij zijn omdat je rijk bent
dat je die mens hebt mogen ontmoeten.
Dat je op die plaats bent geweest
en er vol van bent.
Afscheid nemen is dag zeggen en proberen
zonder hem verder te gaan met de steun,
die je hebt gekregen.
[terug]

ER IS EEN LAND VAN VREDE
Er is een land van vrede
voorbij de oude eik
daar zingen duizend vogels
het is een hemels rijk
Er is een land van vrede
in ieder mensenhuis
je mag er binnen lopen
je bent er altijd thuis
Er is een land van vrede
al weet je heg noch steg
wie er per se wil komen
krijgt kracht voor onderweg
(Adri Bosch)
[terug]
GEBED AAN DE GRENS
gegaan tot waar wij kunnen – 
aan de grens van het Licht staan wij,
in wezen onbegrensd, in het zicht van de dood.
en wij herinneren ons de oude woorden
dat leven verandert
maar niet wordt weggenomen,
dat niets en niemand verloren gaat,
zielsverbonden zijn wij met jou
van wie wij hier afscheid nemen,
en die ons in leven en dood zo dierbaar
was en is en blijven zal.
verbonden zijn wij ook met elkaar
en met alle levende wezens, klein en groot,
met vogels en vissen, velden en bossen,
met zon en maan, met het land vlak en golvend,
de onmetelijke diepzee,
met al wat is en verandert,
dag en nacht,
en eindeloos komt en gaat –
verwacht, onverwacht,
gedragen, geboren, gewiegd in liefde.
met heel ons hart vertrouwen we je lichaam toe
aan de tijd die alles heel maakt
en de goedheid van moeder aarde,
en we begeleiden je met
het onzegbare achter onze woorden,
de welsprekendheid van ons zwijgen,
de warmte van onze tranen,
de troostrijke kleuren van onze bloemen.
hier, aan de grens van het Licht,
zeggen wij: vaarwel en tot ziens, reisgenoot,
nu geroepen te gaan langs andere wegen,
maar onafscheidelijk onze metgezel,
en op dezelfde tijdeloze reis
geleid door dezelfde Geest.
en wij brengen ons in herinnering
dat wij niet voor niets leven,
en niet voor niets hier en nu
verzameld zijn, op deze plek.
dat wij geroepen zijn, zolang het duurt,
om deze aarde bewoonbaar te maken en te bewonen,
om te leren liefhebben met hart en ziel en huid en haar.
bidden wij dat dit uur ons mag breken en helen,
verzachten, vermurwen, verbinden tot leven
met elkaar.
(Hein Stufkens, Heimwee naar God, Lemniscaat, Rotterdam, 1987)
[terug]
HARTVERWARMEND
Een mens wordt geboren met handen en ogen die zich uitstrekken naar een ander, met een 
stem die zich leert uitspreken in de taal van velen, met voeten om naar die velen op weg te 
gaan en met een hart dat kan luisteren en je kan zeggen: zo is het goed, mensen naar elkaar 
toe geschapen zijn we, mensen geboren om te leven, aan elkaars genade toevertrouwd.
Waar iemand dat zegt met handen en ogen, bloeien vriendschap en vrede. Waar iemand 
hartverwarmend door de wereld gaat, worden vreemden vrienden en wordt de wereld een 
hemel op aarde waar het goed is om te wonen.
Er zijn er die hartverwarmend door de wereld gaan. Er waren er die wegen aanlegden waarover 
wij nu gaan tot elkaar. Zo is er verbondenheid dit uur, omdat iemand uit ons midden zich 
daarover verheugde en er ruimte voor schiep. Om dit dankbaar te betuigen zijn we dit uur 
samengekomen. Mensen die ons uitnodigend voorgingen op wegen van de een na de ander: 
hun namen houden wij in ere. Hun wegen – van mensen tot elkaar – willen wij vervolgen. De 
harten van hen die tot gemeenschap bezielden blijven ons ook na vandaag bewegen.
[terug]
HET IS NIET EERLIJK
Het is niet eerlijk, want wij weten niet wie het heeft uitgedacht dat jij moest sterven.
Het is niet eerlijk, want jou is niet gevraagd of je wilde, of je het wel mooi genoeg vond zo.
Het is niet eerlijk, want anderen achten op de dood en jou overkwam het, ongevraagd, dit 
ongenaakbaar sterven.
Het is niet eerlijk, want ongevraagd en ongewild doe jij ons nu pijn, door voorgoed uit ons 
midden weg te zijn.
Laten wij uit dit overweldigende verdriet troost putten uit wat <naam> voor ons betekend heeft. 
Laten we denken aan hoe hij/zij was: <eigenschappen>.
God de Vader, wij hebben uw belofte om van te leven, uw woord om ons aan vast te houden. 
Wat ons ook overkomt: Gij zult erin voorzien. Met U gaan wij op weg in goed vertrouwen. Wij 
bidden U: dat wij na dit leven van U mogen zijn, naar U genoemd, bij U geborgen voor altijd, in 
de eeuwen der eeuwen. 
Heer, geef hem/haar de eeuwige rust. En het eeuwige licht verlichte hem/haar. Dat hij/zij moge 
rusten in vrede.
Amen.
[terug]
HET LAND VAN JOU EN MIJ
Als ik hier niet meer woon
in het land van jou en mij
bedenk dan dat ik ergens ben
zonder land en jaargetij
Ik zweef daar door de ruimte
lichter dan een veer
en kijk zonder zorgen
liefdevol op jullie neer
(Greet Jonk Commandeur)
[terug]
HET SPREKENDE BOS
Eens ging ik over een zandweg door het bos. Het was koud en er was niemand. Alleen de wind 
en bomen en alles was heel stil. De avond begon te vallen. Ik vroeg me af, zoals je wel eens 
meer doet als je alleen in een bos wandelt, wat nu eigenlijk het leven is. De wind blies door de 
wiegende kruinen en de bomen begonnen te spreken.
“Het leven is kracht en sterkte”, sprak de grote eik. “Alleen wie sterk is, kan overeind blijven.” Ik 
keek bewonderend naar zijn forse stam. “Het leven is jeugd”, zei een jonge berk. “Straks wordt 
het lente, dan barsten mijn twijgen op en schiet ik verder de hoogte in. Jeugd is groeien en 
open komen.”
Heel langzaam ging ik verder. Zo kwam ik aan een peinzende pijnboom; er was iets plechtigs 
om hem heen als de zuil van een tempel en toch iets heel eenvoudigs en alledaags. Hij zei niet 
veel; dat had hij verleerd. “Slechts de wijze kan zien en leven”, sprak hij. Zo gleden de bomen 
langs me heen, terwijl mijn voeten hun weg zochten in het zand.
“Kijk eens hoe mooi ik ben”, fluisterde de beuk. Inderdaad: glad en slank rees de beuk ten 
hemel. Hij liet ontroering na en zwijgende vertedering.
Toen keek ik omhoog naar de massieve spar. Hij was sterk, mooi en groot met een weelde van 
takken en naalden. Als je onderaan zijn stam stond, werd je heel klein. “Leven”, zei de spar, “is 
bezitten. Heel veel kun je je eigendom noemen.”
Ik wist niet meer wat ik er van denken moest en stapte voort.
Daar stond – of zat – een kleine warme den, knusjes ineengedoken. Je zou zo naast hem willen 
gaan zitten, hij scheen me haast te wenken. “Voor mij is leven gezelligheid en warmte, zoiets 
als genegenheid en huiselijkheid”, zei de kleine den.
Maar wat verderop zag ik een heel oude boom. Knoestig en gebogen, zijn stam was ritselzacht. 
“Pas als je oud geworden bent”, sprak hij, “kun je over het leven beginnen te praten en dan kun 
je alleen zeggen hoe weinig je er echt van weet”.
Daar stond ik nu, De schemer dwaalde door het bos en helemaal aan het eind hing een stille 
boom voorover. Klaar om te vallen. Zijn stam was rot, vol barsten en kloven. Hij zei niets. Hij 
rilde zelfs niet van de kou, want hij was dood.
Ik keerde me om naar de bomen die gesproken hadden. Het bos zweeg en het werd duister. De 
wind was niet meer en de kruinen hingen roerloos. Toen dacht ik dat ze alleen een “hout” 
zouden worden zoals die laatste dode boom.
“Wat is het leven?” vroeg ik me af en ging naar de grote weg die naar de mensen liep. Daar 
hoorde ik de mensen praten over wijsheid en kracht. Over jong zijn en schoonheid. Over oud 
worden en over gezelligheid en warmte. Over de zin en rijkdom. Maar geen van allen wist wat 
leven was. Ik sloot de ogen. “Wat is het leven?” dacht ik, “als alles sterft? Is leven soms leren 
sterven?”
(Karel Staes)
[terug]
HOOP
Je mag je een gelukkig mens prijzen als er mensen om je heen zijn die je niet in de steek laten.
Je mag je een gelukkig mens prijzen als mensen je hart verwarmen, mensen die je verdriet 
zien, mensen die je ook optillen en opbeuren. Mensen van wie ook hoop uitgaat, omdat ze je 
niet vergeten.
Je mag je een gelukkig mens prijzen ook al word je getroffen door ongeluk, verdriet en moeite, 
als er mensen zijn die je steunen, mensen met handen die meedragen, mensen met handen die 
je last verlichten.
Je mag je een gelukkig mens prijzen vanwege die mensen die je een glimp doen opvangen van 
het menslievende Gelaat van de Onzichtbare, die hoopt dat je goede hoop kunt behouden.
[terug]
HUIL NIET AAN MIJN GRAF
Huil niet aan mijn graf;
daar ben ik niet.
Ik slaap niet.
Ik ben duizenden winden die waaien;
ik ben de diamanten schitteringen op sneeuw.
Ik ben het zonlicht op rijp graan;
ik ben de zachte regen in de herfst.
Als je wakker wordt in de stilte van de ochtend,
ben ik de zwerm vogels
die in een vlaag opstijgen.
Ik ben de zachte ster die ’s nachts schijnt.
Huil niet aan mijn graf,
daar ben ik niet…
[terug]
HUIL NIET OM MIJ
Huil niet om mij, ga door met het leven.
Laat geen kansen liggen die je worden gegeven.
Treur niet om mij, blijf niet hangen in verdriet.
Rouw maar om mij, maar laat het niet te lang duren.
Ik wil niet dat pijn je gevoel gaat besturen.
Maar vergeet mij niet, ook al ben ik gegaan.
Want tweemaal moeten sterven, dat kan ik niet aan.
(uit: Ineke Wienese, Kun je internetten in de hemel?)
[terug]
IF TOMORROW NEVER COMES
Sometimes late at night,
I lie awake and I watch her sleeping,
She’s lost in peacefull dreams,
So I turn out of the light,
I lay there in the dark,
And the thought crosses my mind,
If I never wake in the morning,
Would she ever doubt,
The way I feel about her in my heart.
If tomorrow never comes,
Will she know how much I loved her?
Did I try in every way?
To show her every day...
She’s my only one.
And if any time on earth were trough,
She must face this world without me,
Is the love I gave in the past...
Gonna be enough to last,
If tomorrow never comes!
‘Cos I’ve lost loves ones in my life,
Who never knew how much I loved them,
Now I live with no regret,
The natural feelings for them,
Never will reveal.
So I made a promise to my self,
Say each day how much she means to me,
And avoid that circumstance,
Where there’s no second change,
Tell her how I feel.
If tomorrow never comes,
Will she know how much I loved her?
Did I try in every way?
To show her every day...
She’s my only one.
If my time on earth were trough,
She must face this world without me,
Is the love I gave in the past...
Gonna be enough to last?
If tomorrow never comes!
So tell that someone that you love,
Just what you’re thinking of...
If tomorrow never comes...
[terug]
IK HEB EEN STEEN VERLEGD
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde,
het water gaat er anders dan voorheen.
De stroom van een rivier hou je niet tegen,
het water vindt er altijd een weg omheen.
Misschien eens gevuld door sneeuw en regen
neemt de rivier mijn kiezel met zich mee,
om hem dan glad en rond gesleten,
te laten rusten in de luwte van de zee.
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde,
nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik leverde bewijs van mijn bestaan,
omdat door het verleggen van die ene steen
de stroom nooit meer dezelfde zal gaan.
(Bram Vermeulen/Paul de Leeuw)
[terug]
IK HUILDE BITTERE TRANEN
Ik huilde bittere tranen
toen je was heengegaan,
je leed heel vaak in stilte
maar bent steeds doorgegaan.
Je droeg je lijden moedig,
je geest raakte nooit moe,
je bleef maar aan het vechten
tot het bittere einde toe.
God zag jou in je lijden,
en dacht: Ik sta haar bij,
Hij nam je in zijn armen
en zei: Kom maar bij Mij.
Dus toen ik je zag slapen
zo vredig en vrij van pijn,
mocht ik niet meer verlangen
dat je lijdend bij ons zou zijn.
[terug]
IK ZAL NIET STERVEN MEER
Geen dood is er
die mij vangt
geen zwarte aarde
die mij dekt
In mij
rust het licht van de eeuwige oorsprong
Ik zal niet sterven
wanneer de nacht der nachten
over mijn wimpers daalt
ik zal mijzelf herkennen
in het duister dat mij opneemt
dat algehele duister waarin de bronnen
van het licht
Ach onaantastbaar en onaangetast
ben ik
als in de tijd
dit tijdeloos ontwaken komt
(uit: Erik van Ruysbeek, Zangen van Ongrond)
[terug]
JIJ BENT NIET DOOD
Je bent niet dood –
de Heer heeft je geroepen
bij Hem te wonen
in Zijn glanzend huis.
Je hoeft geen rust en vrede
meer te zoeken.
Je hebt ze nu –
want je bent veilig thuis.
Je bent niet dood –
je mag voor eeuwig leven.
Je bent verlost van
onvolkomenheid,
van pijn en van verdriet.
God zal je geven
een onbegrensd geluk
in een onbegrensde tijd.
Je bent niet dood –
maar acht, ik zal je missen,
zoals een mens
de meest geliefde mist.
De jaren van geluk zijn
niet meer uit te wissen.
En ik geloof:
God heeft zich niet vergist.
(Nel Benschop)
[terug]

JE HEBT ONS NIET MEER KUNNEN GROETEN
Je hebt ons niet meer kunnen groeten. Er was geen laatste woord, geen brief die je achterliet om te zeggen dat je van ons hield of hoe wij verder moeten zonder jou voortaan. Je stem niet meer gehoord en je ogen voorgoed gesloten.

En wat ons rest is alleen nog maar herinnering. Maar daarin zul je dan ook léven. En onvergetelijk zul je zijn, als in verhalen jouw naam wordt genoemd en als wij luisteren naar stilte waarin voorbije woorden tot ons blijven spreken; je blijft met ons meegaan ons leven lang.

En dan zijn er nog verhalen over toekomst ooit voorgoed: dat voltooid mag worden wat ooit broos begonnen werd. Het klinkt nog zover. Maar als het wonder van je lieve leven mogelijk was en alle vriendschap die ons hart verwarmde moet ook die andere wereld mogelijk zijn. Ik weet, nog zijn we kwetsbaar onderweg; ongewis zijn de uren en dagen van ons leven. Maar daar zou je, tot volkomenheid genezen, mogen leven voorbij grenzen die wij nog moeten overschrijden. "Wie leven gaf", staat immers geschreven, "zal leven vinden". En eens, wanneer ook wij moeten loslaten wat ons bindt aan hier en nu, zullen we elkaar herzien met nieuwe ogen.

JE LAG ZO VAST AAN WAL
je lag zo vast aan wal
het duurde dagen om alle trossen los te gooien
één zachte ademtocht, tenslotte
dat was alles
nu los je op
in wit licht aan de horizon
[terug]
LAATSTE GEDICHT
Dit wordt het laatste gedicht wat ik schrijf,
nu het met mijn leven bijna is gedaan,
de scheppingsdrift me ook wat is vergaan
met letterlijk de kanker in mijn lijf,
en, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan
ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,
maar ik praat liever tegen iemand aan
dan in de ruimte en zo is dit wel
de makkelijkste manier om wat te zeggen), - 
hoe moet het nu, waar blijf ik met dat licht
van mij, van jou, wanneer het vallen, weg in
het onverhoeds onnoemelijke begint?
Of is het dat jij me er een onverdicht
woord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt?
(Hans Andreus)
[terug]
LEUN OP MIJ
Als het lijkt alsof niemand naar je kijkt
Als je denkt dat iedereen je soms ontwijkt
Leun op mij
Als de kleuren die je draagt niet van jou zijn
Als de dingen om je heen weer veel te grauw zijn
Leun op mij
REFREIN
Kom maar hier en leun op mij
Kijk niet terug maar kijk naar mij
Al het wachten is voorbij
Leun op mij, leun op mij

Als het lijkt alsof niemand om je geeft
Als je niet meer weet waarom je eigenlijk leeft
Leun op mij
En als je hart gebroken is, mmm, mmm,
Leun op mij 
(Ruth Jacott)
[terug]

MENSEN BESTAAN VOOR MENSEN
Mensen bestaan voor mensen
en het vertrek van de een
roept het gemis van de ander op.
En huilen is net zo menselijk
aks de dood menselijk is
en een consequentie van het leven.
Waar leven is, is dood
waar bloei is, is verval.
Bestaan betekent ook: 
er eens niet meer zijn.
Dat weten we, dat wisten we,
maar nu de dood heeft toegeslagen
valt die erkenning zwaar, 
zwaarder dan ooit een theorie.
Het lijkt onaanvaardbaar,
oneerlijk, niet menselijk.
En onze tranen zijn ons verzet,
ons enige verzet,
dat we verdriet noemen.
Je kunt tranen niet wegnemen, niet
blijvend drogen met dat goedbedoelde,
telkens weer herhaalde: 
‘het leven gaat door’
of ‘je moet ermee leren leven’.
O ja, best bedoeld, dat wel,
maar is er niet méér 
niets anders, niet beters te zeggen?
Laat ons dat in dit samenzijn tenminste proberen.
(Huub Oosterhuis)
[terug]
MIJN MOEDER
Zolang je nog een moeder hebt,
ben jij jong en is zij oud.
Zolang je nog een moeder hebt,
is er één die van je houdt.
Zolang je nog een moeder hebt,
ben je altijd ergens thuis.
Zolang als ze leeft,
ben je welkom in haar huis.
Nu mijn moeder dan gestorven is,
is mijn jeugd voorgoed voorbij.
Maar dankbaar blijf ik zolang ik leef,
voor wat zij was voor mij.
Voortaan, mijn lieve moeder,
moet ik verder zonder jou.
Maar wie ik ben.
dat dank ik toch grotendeels aan jou.
Een veilig nest, een fijne jeugd,
dat gunde je ieder kind.
Je kunt heel de wereld aan,
als het leven goed begint.
Daarvoor dus, moeder, oprechte dank:
je hebt het goed gedaan!
Je leeft een beetje verder,
zolang ik zal bestaan.
[terug]
MIJN VADER
Zolang je nog een vader hebt,
ben jij jong en is hij oud.
Zolang je nog een vader hebt,
is er één die van je houdt.
Zolang je nog een vader hebt,
ben je altijd ergens thuis.
Zolang als hij leeft,
ben je welkom in zijn huis.
Nu mijn vader dan gestorven is,
is mijn jeugd voorgoed voorbij.
Maar dankbaar blijf ik zolang ik leef,
voor wat hij was voor mij.
Voortaan, mijn lieve vader,
moet ik verder zonder jou.
Maar wie ik ben.
dat dank ik toch grotendeels aan jou.
Een veilig nest, een fijne jeugd,
dat gunde je ieder kind.
Je kunt heel de wereld aan,
als het leven goed begint.
Daarvoor dus, vader, oprechte dank:
je hebt het goed gedaan!
Je leeft een beetje verder,
zolang ik zal bestaan.
[terug]
MISSCHIEN IS ZO DE DOOD…
Misschien is zo de dood: een mens maakt zich los uit het warme leven, uit het veilige weten, en 
dringt zich een weg naar het onbekende buiten – kome wat komt.
Pijn doet het afscheid, het loslaten van een mens die je lief is geworden, die een stuk van jezelf 
was, de uittocht van een geliefde.
Misschien is zo de dood: de gang waardoor wij ons dringen naar vrijheid, nieuw leven – kome 
wat komt.
[terug]

NEE, IK BEN NIET VER
De dood is niets.
Ik ben alleen maar aan de overkant.
Ik ben ik, jij bent jij,
wat we voor elkaar waren
dat zijn we nog steeds.
Noem me zoals je me steeds genoemd hebt.
Spreek tegen mij zoals vroeger
op dezelfde toon, niet plechtig, niet droevig.
Lach om wat ons samen heeft doen lachen.
Bid, glimlach, denk aan mij,
bid met mij.
Spreek mijn naam uit thuis
zoals je dat altijd gedaan hebt, zonder nadruk,
zonder zweem van droefheid.
Het leven is wat het altijd is geweest.
De draad is niet gebroken.
Waarom zou ik nu uit je gedachten zijn?
Omdat je me niet meer ziet?
Nee, ik ben niet ver,
juist aan de andere kant van de weg.
Zie je, alles is er goed.
Droog je tranen
en ween niet als je van me houdt.
(Augustinus)
[terug]

OVER KOMEN EN GAAN

In ’t Nederlands is iemand dood gegaan,
over zijn reis wordt nooit meer iets vernomen.
In het Twents is iemand uit de tijd gekomen,
dus je weet zeker: hij kwam veilig aan.

Willem Wilmink hangt dood en sterven op aan twee woorden: ‘gaan’ en ‘komen’. Als je van iemand zegt: ‘Die is doodgegaan’, druk je daarmee afstand uit. Wie ‘gaat’, vertrekt en gaat dus van je weg, alsmaar verder tot die persoon uit het zicht is. In de Twentse streektaal zeggen ze van een gestorven persoon ‘Die is uit de tijd gekomen’. Komen doe je altijd naar iemand of iets toe. Wie komt, nadert. Je maakt de afstand dus juist kleiner. Je komt aan; je komt veilig thuis. Die eigen, Twentse wijze van zeggen kleurt het aanvoelen van wat ‘dood’ is en wat ‘dood’ doet door het toevoegen van een spatje vertrouwen. Dood is in het Twents dus niet ‘voorgoed weg’ maar ‘voorgoed thuis’. Dat lijkt die eigen streektaal van Willem Wilmink allemaal te suggereren (Hans Sterk)
[terug]

RUIMTE
Als je een landschap was waar ik doorheen kon lopen
Stil staan en kijken met mijn ogen open
En languit op de harde grond gaan liggen,
En mijn gezicht op drukken en niets zeggen.
Maar ’t meeste lijk je op de grote lucht erboven,
Waar ruimte is voor buien licht en donkre wolken
En op de vrije wind daartussen,
Die in mijn haren woelt en mijn gezicht met kussen
Bedekt zonder te vragen, zonder te beloven.
(M. Vasalis)
[terug]
STERVEN
Sterven doe je niet ineens
maar af en toe een beetje.
En alle beetjes die je stierf,
’t is vreemd, maar die vergeet je.
’t is je dikwijls zelf ontgaan.
Je zegt: “Ik ben wat moe.”
En op ’n keer dan ben je
aan je laatste beetje toe
[terug]
STERVEN
In het donkere dal moet ik gaan.
Daar is geen uitweg. Niemand
heeft hier nog woorden. Iedereen
gaat nog rechtop. Met stille stappen.
Door het verdriet. Wat is er achter
de ogen, achter de luttele woorden,
ver weg in de straten
der ziel?
Tot Jou wend ik me,
Jij, Heer van het leven
en van zijn duister en licht. Tot Jou. Tot wie
anders nog gaan in dit dal,
dit donkere rijk van de dood?
Als een bries waai Je diep in de kloof
zo als ooit in de tuin. Ik ken Je. Wonderlijk
je wegen, door de pijn van ons hart
om het leven.
Wie kan Je verstaan in dit dal
als zo droef zijn de ogen en zo zwak
de woorden en zo stil de stappen?
Maar een verstaan in vertrouwen
waai Je me aan,
En ik ga op Je weg, onderweg altijd,
altijd onderweg naar Jou toe.
(H. Andriessen)
[terug]
STREEP HUN NAAM NIET DOOR
streep hun naam niet door
al zijn zij tot stof vergaan
streep hun naam niet door
alsof ze nooit hebben bestaan.
’t liefste dat ik heb bezeten
’t toekomstbeeld van mijn bestaan
vraag me niet dat te vergeten
en gewoon weer door te gaan
(Gerry den Otter)
[terug]
TESTAMENT
En als ik doodga, huil maar niet. Ik ben niet echt dood, moet je weten.
Het is maar een lichaam dat ik achterliet. Dood ben ik pas als jij dat bent vergeten.
En als ik doodga, treur maar niet. Ik ben niet echt weg, moet je weten.
Het is de heimwee die ik achterliet. Dood ben ik pas als jij dat bent vergeten.
En als ik doodga, huil maar niet. Ik ben niet echt weg, moet je weten.
Het is het verlangen dat ik achterliet. Dood ben ik pas als jij dat bent vergeten.
Dood ben ik pas als jij me bent vergeten.
(Bram Vermeulen)
[terug]

UIT DE TIJD
Onze laatste uren samen
Voelen aan als dagen.
Langzaam, steeds langzamer
Verloopt voor jou de tijd.
Na een laatste moment van samen,
Is er het afscheid, onafwendbaar.

Daarna lijkt alles stil te staan.
Intens beleef ik de dagen.
Die aanvoelen als weken.
Vertraagd ga ik door.
Buiten raast de wereld verder,
Snelt het leven aan mij voorbij.

Naarmate de maanden verstrijken,
Verliest de pijn haar scherpte.
Langzaam stap ik weer in het leven,
Ga ik mee in de vaart van de tijd.
Jou heb ik achter moeten laten,
De herinnering leeft met me mee.  

Jacqueline Visser , Nijmegen, april 2010 
Ter herinnering aan mijn vader

[terug]

VANNACHT HEB IK GEDROOMD…
Vannacht droomde ik dat ik met God over het strand liep. Tegen de lucht tekenden zich 
taferelen uit mijn leven af. Het viel me op dat bij elk tafereel twee paar voetstappen in het zand 
stonden, het ene paar van mij, het andere van God. Toen het laatste tafereel van mijn leven 
voor ons oplichtte, keek ik achterom. Het viel me op dat dikwijls op mijn levenspad maar één 
paar voetstappen te zien was en wel precies op de meest dorre en trieste momenten van mijn 
leven.
Ik wendde mij tot God en verweet Hem: God, U hebt gezegd dat U vanaf het moment dat ik 
besloten had U te volgen altijd met mij mee zou lopen, maar het is me opgevallen dat er tijdens 
de moeilijkste perioden van mijn leven maar één paar voetstappen in het zand staat. Ik begrijp 
niet, waarom U mij tijden dat ik U het meest nodig had, in de steek hebt gelaten. Toen 
antwoordde God: mijn dierbaar kind, ik zou je nooit in de steek laten in tijden van lijden en 
beproeving. Bedenk dat je dáár waar je maar één paar voetstappen ziet door mij werd 
gedragen!
[terug]

VECHTEN OM TE BLIJVEN
In tears I saw you sinking,
I watched you fade away,
you suffered much in silence,
you fougt so hard to stay.
You faced your task with courage,
your spirit did not bend
but still you kept on fighting,
until the very end.
God saw you getting tired,
when a cure was not te be,
so he closed his arms aroudn you
and whispered: “come to me”.
So when I sam you sleeping
so peaceful and free from pain,
I couldn’t wish you back
to suffer that again
[terug]

VERDER GAAN
Je kunt huilen omdat hij er niet meer is,
of je kunt lachen omdat hij geleefd heeft.
Je kunt je ogen sluiten en bidden dat hij terug komt,
of je kunt je ogen openen
en zien wat hij achtergelaten heeft.
Je hart kan leeg zijn
omdat je hem niet meer zult zien,
of je kunt vol zijn van de tijd
die je samen met hem hebt gedeeld.
Je kunt je afwenden van de toekomst
en leven in het verleden,
of je kunt blij zijn
met de toekomst door het verleden.
Je kunt je blijven herinneren dat hij dood is,
of je kan je verheugen met de herinnering aan hem.
Je kunt huilen, je gedachten afsluiten, leeg voelen,
en de wereld de rug toekeren.
Of je kunt doen wat hij graag wilde: lachen,
je ogen laten stralen, liefhebben en verder gaan.
[terug]

VERGEET DE MOOIE DAGEN NIET
Als je moe bent en geen raad meer weet, als je verdrietig bent, denk dan terug aan de mooie 
dagen dat je lachte en danste, dat je tegen iedereen vriendelijk was als een kind zonder zorgen. 
Verget de mooie dagen niet!
Als de horizon zover je kunt kijken donker blijft zonder een teken van licht, als je hart vol 
verdriet is en misschien vol bitterheid, als schijnbaar alle hoop op nieuwe vreugde en geluk 
verdwenen is, zoek dan toch zorgvuldig in je herinnering, ik vraag het je, de mooie dagen. De 
dagen dat alles goed was, geen wolkje aan de hemel, toen er iemand was bij wie je je thuis 
voelde, toen je enthousiast kon zijn over een ander. Vergeet de mooie dagen niet!
Want als je ze vergeet, komen ze nooit meer terug! Neem jezelf helemaal in handen. Vul je 
hoofd met blijde gedachten, je hart met vergevingsgezindheid, tederheid en liefde.
[terug]
VERRIJZENIS DER DODEN
jullie vragen
wat is
de verrijzenis van de doden?
ik weet het niet
jullie vragen
wanneer is
de verrijzenis van de doden?
ik weet het niet
jullie vragen
bestaat er
een verrijzenis van de doden?
ik weet het niet
jullie vragen
bestaat er
geen verrijzenis van de doden?
ik weet het niet
ik weet
alleen maar
waar jullie niet naar vragen:
de verrijzenis van de levenden
ik weet
alleen maar
waartoe Hij ons roept:
tot verrijzenis hier en nu
[terug]
WAAR ZAL JE ZIJN?
Waar zal je zijn?
In het geheim van de sterren
waar we samen naar kijken
of misschien in het lied van de wind?
En als het lente wordt
in die kwetsbare tint,
van een kortstondige bloesem?
Wij zullen je,
net als voorheen,
bij je naam blijven noemen.
Alleen wat zachter,
hoewel stilte
zelden zo hard valt.
Maar geef een teken.
Knipoog of leg een hand
op een schouder,
wanneer je een ogenblik
met ons meeloopt.
Zo ver kan je nooit van ons weggaan
dat er niets van jou meer zou zijn.
Want dood is niet het laatste.
De liefde is sterker.
Maar weet je,
ze geeft soms ook
zoveel verdriet.

(vrij naar Kris Gelaude, uit Waar zal je zijn?)
[terug]

WANNEER IK MORGEN DOODGA
Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind,
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad,
hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens.
Ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man alleen maar een vrouw,
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.
(Hans Andreus)
[terug]
WEDERGEBOORTE
Niet deze druppel regeert dit leven
maar de stroom
niet dit lichaam
maar wat dit lichaam boven de stroom heft
meewerkend even
met onaflatend kolken
eer het verzadigd
door doezelende beweging
tot tijdloze rust
weer onder gaat
Zo sterft de druppel
opdat de stroom zou leven
en ongetelde druppels
zou wekken
waarin het licht der diepten
ongeboren en onsterfelijk
beter oplichten kan
Zo schept het leven het leven
zonder eind en zonder begin
onuitputtelijk en gegeven
[terug]
ZEGEN NU MARIA
Zegen nu Maria, zegen nu Uw kind
dat ik hier de vrede, ginds de hemel vind.
Zegen al mijn denken, zegen al mijn werk
houd mij door UW zegen altijd, altijd sterk.
Zegen nu Maria, allen die ik min
door Uw moederzegen, houd ze vroom van zin.
Spreid Uw moederhanden, geef hun kracht naar kruis
zegen alle harten, zegen ieder huis.
Zegen eens Maria ook ons laatste uur
help ons, lieve moeder, in het stervensuur.
Uwe hand Maria sluit ons oog eens dicht
als wij eenmaal opgaan naar Gods glorielicht.
[terug]

ZE ZEGGEN
Ze zeggen dat je gestorven bemt, en dat is ook zo. 
Je handen hebben de onze en de dingen om je heen losgelaten. 
Je kijkt niet meer door het raam naar het weer van vandaag. 
Je luistert niet langer als ergens een deur opengaat en je zegt niet meer: ‘Kom binnen". 
Je zegt de woorden niet meer die je met jouw stem en jouw ogen vroeger altijd zei. 
Het is stil geworden om je heen maar toch horen wij je nog spreken
en zien wij met gesloten ogen wat je deed toe je nog gaande en staande bij ons was.
Nee, je zou pas echt dood zijn als wij je handen vergeten
en als je weggewist uit ons geheugen, ons niet meer bij zou staan met raad en daad van toen. 
Dat doe je dus nog wel als we over jou verhalen vertellen: 
hoe je het leven en de mensen zag en wat jij zou doen als je voor de vragen stond 
waar wij voor komen te staan.
Nee, alles is niet voorbij. 
Je leeft in onze verhalen over jou. 
Onze handen kunnen niet meer vasthouden, 
maar wel onze woorden en de ogen van ons hart. 
En daar zul je leven tot alles is volbracht in een nieuwe hemel en aarde.
[terug]

ZET ALLE KLOKKEN STIL 
zet alle klokken stil
leg de hoorn van de haak
zorg dat de hond niet blaffen gaat
geen piano, maar een zachte trom,
breng de kist maar binnen en zeg tegen de rouwenden: kom
laat de vliegtuigen de boodschap schrijven in het avondrood:
hij is dood
geef een papieren kraag aan alle duiven
en laat de politie zwart gehandschoend bevelen wuiven
hij was mijn noorden, zuiden, het binnenland, de kust
mijn werkweek, mijn zondagsrust
mijn middag, mijn middernacht, mijn praatje, mijn lied
ik dacht dat liefde voor eeuwig was
maar dat was het niet
voor ons geen sterren meer, dus doof ze snel
en ook de zon mag minder fel
weg met de oceaan en het woud
want alles wat zoet was, is nu zout
(W.H. Auden)
[terug]

Terug naar overzicht