voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet
spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.
Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.
Wij volgen één voor één hetzelfde pad
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten
zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.
(Jean Pierre Rawie)