twee is het najaar zien
ik kan niet leven zonder
bladeren dwarrelend
tot de aarde weergekeerd
drie is de felle winter
de regen die ik liefhad
de streling van een houtvuur
binnen de kou van wouden
het vierde is volle zomer
weelde als watermeloen
het vijfde zijn je ogen
mijn beminde
ik wil niet slapen zonder
je ogen en niet leven
zonder dat jij me aankijkt
daar geef ik lente voor
dat jij me aan blijft zien
Al wat ik wil ik dit
vrienden – haast niets – haast alles
nu kunnen jullie gaan
ik heb zoveel geleefd
dat jullie me toch éénmaal
bewust moeten vergeten
en vlakken van de lei
want mijn hart was onstuitbaar
maar nu ik stilte vraag
denk niet dat ik ga sterven
het is juist andersom
want ik blijk te gaan leven