SINT MAARTEN
Sint Maarten is een populaire heilige in
Nederland. Aan hem zijn veel kerken gewijd, zoals bijvoorbeeld de Domkerk in
Utrecht en de Martinikerk in Groningen. Martinus van Tours – zoals hij
'officieel' heet – wordt soms als een bisschop afgebeeld, met het zwaard
in de rechterhand en de kromstaf in de linkerhand, en aan zijn voeten een
gans. Maar meestal zien we hem als een Romeins soldaat op een wit paard en
met een rode mantel. Het meest bekende verhaal is dan ook dat over zijn
mantel: op weg naar Amiens treft hij op een koude dag een bedelaar bij de
stadspoort. Maar omdat Martinus niets te vergeven heeft, snijdt hij zijn
soldatenmantel in tweeën.
Martinus is niet alleen beschermheilige van bedelaars en paria's, maar ook
is hij de 'schutspatroon' van kleermakers, soldaten, wapensmeden, kleine
middenstanders en wijnbouwers. De Sint Maartensgebruiken zijn niet meer zo
verbreid. We treffen ze vooral aan in de noordelijke provincies. Zijn
naamfeest (11 november) heeft sterke banden met het Germaanse herfstfeest:
een natuurfeest met dankoffers aan de god Wodan. Ook is het het eerste van
de serie 'rol-omkeringsfeesten', waarbij de draak wordt gestoken met
invloedrijke personen en gebeurtenissen: 11-11, het begin van het
'carnavalsseizoen'. De Sint Maartensvuren zijn gekerstende vormen van
Germaanse noodvuren, om besmettelijke ziekten te weren en ter bevordering
van de vruchtbaarheid. Verder was het ook het grote oogstfeest dat in de
slachttijd viel: 'grote smuldag' van de 'joeltijd' (tijd rond het
zonnewendefeest in de winter).
Het verhaal
Sint Martinus – Sint Maarten – werd in 316 of 317 geboren in Hongarije.
Daar, aan de grenzen van het toenmalige Romeinse Rijk, was zijn vader
ambtenaar in dienst van het Romeinse leger.
Al jong vertrekt hij met zijn vader en moeder naar Pavia in Italië, waar
hij de rest van zijn jeugd doorbrengt. Daar zou hij zich, rond de 10 of 12
jaar oud, tegen de zin van zijn ouders in als geloofsleerling bij de
christenen hebben aangesloten.
Wanneer de keizer besluit dat ook de zonen van de officieren in dienst
moeten, gaat Martinus op 15-jarige leeftijd in het Romeinse leger en dient
onder de keizers Constantinus en Julianus. Als cavalerist van de garde
verblijft hij onder andere in Gallië (Frankrijk). In die tijd moet ook het
voorval gesitueerd worden dat hem bij ons vooral bekend heeft gemaakt: aan
de stadspoort van Amiens schonk hij op een koude winterdag de helft van zijn
soldatenmantel aan een arme bedelaar, waarna Jezus hem 's nachts verscheen
en zei dat hijzelf die bedelaar was geweest. Dit voorval zou er ook op van
invloed zijn geweest, dat hij zich laat dopen als hij 18 jaar oud is. Nog
steeds in het leger raakt hij vervolgens steeds meer in conflict tussen
christen zijn en als zodanig leven enerzijds en soldaat zijn met alles wat
daarbij hoort anderzijds. Na een aantal jaren neemt hij dan ook ontslag uit
het leger, waarbij hem door keizer Julianus lafheid wordt verweten.
Hij gaat dan naar Poitiers, waar hij leerling wordt van Hilarius, de
bisschop van die stad. Het verhaal gaat dat hij vandaaruit terugging naar
zijn ouders om hen te bekeren. Maar hij ondervond daarbij zoveel
tegenwerking dat hij uiteindelijk weer via Milaan naar een eilandje voor de
kust van Genua vlucht, waar hij een aantal jaren als kluizenaar leefde.
Rond 360 keert Martinus terug naar Poitiers. In de buurt van die stad sticht
hij een klooster, waar hij samen met zijn volgelingen het sobere leven van
een kluizenaar probeert te leven: door in alle eenzaamheid te vasten en te
mediteren. Dit maakt blijkbaar zoveel indruk op de mensen in de wijde
omgeving, dat hij ondanks veel tegenwerking en tegen zijn eigen zin in in
371 door het volk tot bisschop van Tours wordt gekozen. Als bisschop blijft
hij echter zijn monnikenleven voortzetten. Tegelijkertijd reist hij stad en
land af tot in de verste uithoeken van Frankrijk en daarbuiten. Overal waar
hij komt, sticht hij parochies; op die manier werkte hij aan de kerstening
van het platteland.
Op een van deze 'dienstreizen' wordt hij zo ziek, dat hij in 397 op
80-jarige leeftijd sterft.
Al snel na zijn dood wordt hij op veel plaatsen als heilige vereerd en gaan
er allerlei wondere verhalen over hem de ronde doen. Zo zou hij een storm
tot bedaren hebben gebracht, een brand op wonderlijke wijze geblust hebben,
een ziek meisje hebben genezen met behulp van gewijde olie en drie mensen
uit de dood weer tot leven hebben gewekt.
Sint Maartensganzen
Sint Maarten wordt vaak met een gans
afgebeeld. Een legende vertelt namelijk, dat Martinus zich verstopte in een
ganzenhok op het moment dat hij gevraagd werd om bisschop te worden. Toen
men hem zocht, verraadde het lawaai van oplettende ganzen de plaats waar hij
zich verborgen hield.
In vroeger tijden vierde men in huisgezinnen het feest van Sint Maarten met
een groots feestmaal en het geven van geschenken aan elkaar. Die geschenken
bestonden vooral uit ganzen: Sint Maartensganzen. Het vrolijke Sint
Maartensmaal ging vooraf aan het vasten in de advent (de tijd voor
Kerstmis): de tafel werd nog eens feestelijk gedekt en men deed zich tegoed
aan het ganzengebraad en de Sint Maartenshorens: gebak in de vorm van een
hoefijzer (oorspronkelijk waren dit drinkbekers – horens van wilde dieren
– van de Germanen).
Sint Maartensvuren
Op sommige plaatsen werden – en
worden nog steeds – Sint Maartensvuren gestookt. Aan het begin van de
winterperiode waren ze bedoeld als reinigende vuren en om de vruchtbaarheid
van veld en vee te bevorderen. Soms werden deze vuren tot aan Driekoningen
brandend gehouden. De bijbehorende fakkeloptochten dienden ter ondersteuning
van de zon die in deze tijd langzamerhand in kracht afneemt en om boze
geesten te verdrijven. Later ontstonden daaruit de kinderoptochten met
lampions, lantaarns, uitgeholde koolrapen en pompoenen, foeke- of rommelpot
(pot waaroverheen een varkensblaas is gespannen).
Schuddekorfsdag
Licht en vuur zijn van oudsher
verbonden geweest met de viering van het Sint Maartensfeest. Zo bestond in
sommige streken van ons land de gewoonte om aan de vooravond van Sint
Maartensdag (11 november) de broodkorven leeg te schudden voor de bedelaars.
Op die avond gingen de kinderen ook rond om kastanjes, noten en appels op te
halen. Deze werden vervolgens boven het Sint Maartensvuur geroosterd en wild
door elkaar geschud, terwijl de jeugd eromheen danste en liedjes zong. Sinds
de dertiende eeuw heet de vooravond van het Sint Maartensfeest dan ook
'Schuddekorfsdag'.
Legenden
Het bekendste verhaal over Sint
Maarten is dat over zijn mantel die hij in twee stukken snijdt. Maar over
Martinus bestaan nog verschillende andere, meer en minder bekende, wondere
verhalen of legenden. Van sommige is het niet duidelijk waar deze vandaan
komen, andere verhalen hebben heel oude wortels. Als voorbeeld twee
verschillenden legenden waarin Sint Maarten de hoofdrol speelt.
DE TWEE BEDELAARS
Nadat Sint Maarten in 397 gestorven was en in Tours begraven,
begonnen de bewoners van die stad met de bouw van een nieuwe kerk. Hun
bedoeling was dat het lichaam van Sint Maarten daarheen zou worden
overgebracht. De inwoners van Tours werkten ruim 60 jaar aan de kerk en toen
was het eindelijk zover dat het lichaam van Martinus zou kunnen worden
overgebracht. Dat gebeurde met een grote, plechtige processie.
Nu woonden er in Tours twee bedelaars, die trouwe vrienden waren. De ene was
verlamd, de andere blind. Elke dag trokken ze samen op: de blinde droeg de
lamme naar de plaats waar ze zouden bedelen, en de lamme wees de blinde
daarbij de weg. Al bedelend verdienden ze zo een heel goed inkomen bij
elkaar.
Toen zij hoorden dat het lichaam van Sint Maarten naar de nieuwe kerk zou
worden gebracht, waren ze bang dat de processie door de hoofdstraat waar ze
werkten, zou komen. Wat lag er immers meer voor de hand, dan dat Sint
Maarten aan wie al zoveel genezingen werden toegeschreven, hen ook zou
willen genezen? En dát mocht in geen geval gebeuren, want 'gezond' zouden
ze hun broodwinning kwijt zijn. Ze verborgen zich daarom in een smal
straatje, waar de processie zeker niet zou komen.
Maar toen de processie eenmaal aan het trekken was, gebeurde er een ongeluk
in de hoofdstraat. Dit betekende zo'n lang oponthoud, dat ze een andere weg
moesten kiezen. De processie kwam daardoor precies in de smalle straat
terecht, waar de twee vrienden zich verborgen hielden. Op hun vlucht
ontmoetten zij zo toch het lichaam van Sint Maarten... En zoals verwacht:
terstond werden de twee invalide bedelaars genezen!
DE PIJNBOOM
Op een dag had Martinus in een dorp een hele oude heidense tempel
omvergehaald. Toen hij ook aanstalten maakte om de pijnboom die daarbij
stond omver te halen, stuitte hij op verzet van veel mensen. Martinus
probeerde hen ervan te overtuigen dat er niets heiligs in die boom kon
zitten en dat deze het beste omgekapt kon worden. Bovendien vond Martinus
dat ze maar beter in dezelfde God als hij konden gaan geloven.
Toen stapte er iemand naar voren en zei: "Als je zo'n vertrouwen hebt
in jouw God, dan zullen wij de boom zelf kappen, op voorwaarde dat jij hem
opvangt in zijn val." Martinus beloofde dat te zullen doen. Gevaarlijk,
want de pijnboom helde al naar zijn kant over en als de boom zou vallen, zou
hij er vrijwel zeker onder verpletterd worden.
Martinus werd neergezet op de plek waarnaar de boom al overhelde. Vol
vreugde begonnen zij de boom te kappen. Intussen waren er al veel mensen
toegestroomd om te komen kijken. De pijnboom begon steeds meer over te
hellen in de richting waar Martinus stond. En inderdaad, het was duidelijk
dat Martinus verpletterd zou worden. Maar opeens stak hij een hand uit en
maakte hij een kruisteken. En op dat moment was het net alsof de boom door
een wervelwind naar achter werd getrokken. Hij plofte tot verbazing van alle
mensen neer aan de tegenovergestelde kant. De meesten van hen konden zich
maar nauwelijks uit de voeten maken. Die dag lieten veel mensen Martinus
weten voortaan te geloven in de God waarin hij geloofde...
Terug
naar overzicht