Een jonge man liep eens door het woud. Hij liet zijn voeten wat slepen en zag er zeer moe uit. Dat kwam omdat hij al meer dan een maand op zoek was. Hij had gehoord dat ergens in dit woud de bril der wijzen te vinden was. Als je die bril opzette, dan zag je meteen de diepere betekenis van alle dingen. En de jonge man wilde wel eens weten wat de zin van het bestaan was. In overpeinzing verzonken struikelde bijna over een man die beukennootjes aan het rapen was. Hij had een lange grijze baard en een mantel van kamelenhaar en zag er heel oud en wijs uit. "Woont u hier?" vroeg de jongeman. "Ja", zei de man met de baard, "ik ben de kluizenaar van het woud. Ik woon hier al heel mijn leven, en ken bijna alle geheimen van het woud." "Oh", zei de jongeman, "dat is handig. Zeg eens, waarom leven wij?" "Aha", zei de kluizenaar met plechtige stem, "de mens is het Zijnde in het totaalverband der Zijnden, die het Zijnde als Zijnde geboren doet worden!" en hij keek de jongeman veelbetekenend aan. "Wel, euh, ja…" stotterde deze, "enne… wat betekent dat?" "Dat kan ik niet zeggen", zei de man, "dat moet je voor jezelf ontdekken." "En de bril der wijsheid", vroeg de jongeman snel, "kan je me zeggen waar ik die kan vinden?" De oude man keek hem even onderzoekend aan en gebaarde toe om hem te volgen. Ze liepen een tijdje zwijgend achter elkaar, dieper het woud in. Plots kwamen ze bij een pad. "Volg dit weggetje", zei de kluizenaar, "op het einde ervan vind je een antwoord op al je vragen". "Bedankt", zei de jongeman vriendelijk en begon meteen te stappen. Hij dacht enkel nog aan de bril der wijsheid en wandelde moedig door. Na drie dagen flink doorstappen overviel hem een vreemd gevoel. Het pad leek hem hier bekend voor te komen. Hij stapte verder, maar lette nu beter op de weg, in plaat van enkel van de bril te dromen. De bomen waren best wel mooi, zo in de late avondzon, Zouden ze ook nog zo mooi zijn als niemand naar ze keek, vroeg hij zich af? En zo ging hij verder en vroeg zich ook nog af voor wie de vogels in het bos eigenlijk floten, of je zonder bomen nog wel een bos kon zien en of varens melk zouden geven als iemand ze koeien had genoemd. Na een dag of drie stappen, kreeg hij eens te meer de indruk dat hij in een grote cirkel aan het wandelen was. Had de grijsaard niet hier bij de zilverberk afscheid van hem genomen? En na nog vier dagen stappen wist hij het wel zeker: deze weg had nergens een begin noch een eindpunt, ging nergens naar toe, en al helemaal niet naar de bril der wijsheid. Maar hij vervolgde vrolijk fluitend zijn weg. Het bos werd mooier bij elke ronde waarin jij meer naar de dingen keek in plaats van te zoeken of hij hier of daar tussen het kreupelhout een bril zag liggen. En hij besefte waarom de wijze man hem hierheen had gestuurd. Inzicht en geluk zijn geen dingen die je ergens praktisch kan opzoeken en oprapen, maar die je vindt als je met open geest door het leven wandelt, als je helemaal in jezelf aanwezig bent en luistert naar dingen zelf. En geen enkele bril kan je de zin van de dingen tonen door hem gewoon op je neus te zetten. De zin van de dingen is dat je er zelf zin aan geeft. |