Hemel en hel
Op een dag kwam een man, die vroom geleefd had, bij de hemelpoort. Hij werd binnen gelaten
en zag, wat hij zich had voorgesteld: een grote feestelijke eetzaal, waar mensen aan lange,
prachtig gedekte tafels zaten met verrukkelijk klaargemaakte spijzen. Heerlijke geuren kwamen
hem tegemoet. De mensen aten met gouden lepels van gouden borden.
Tot zijn verbazing zag de man echter dat iedereen er slecht, ja zelfs hongerig uitzag. En toen
ontdekte hij de oorzaak: iedere gast had een gouden lepel met zo’n lange steel, dat het hem
niet lukte deze naar de mond te brengen. Hoe men het ook probeerde, het lukte niet.
Hij werd er verdrietig van.
Maar zijn begeleider wenkte hem: “Daar is nóg een zaal”. En daar, in de volgende zaal, was het
een waar feest: ook prachtig gedekte tafels met geurige spijzen; ook gouden borden en hele
lange lepels. Maar hier wist men hoe ermee om te gaan: iedereen gaf zijn overbuurman te eten
met de lange lepel, en zo kreeg elke gast wat hij nodig had.
(uit Casper van Woerden, Soms helpt een verhaal, ‘s –Gravenhage, 1980, p. 68)