"Er was eens een man...": zo begint, als een sprookje, het
bijbelboek Job. De heilige man Job, of zoals wij hem hier in Enschot vaak
noemen: Sint Job. Zijn verhaal, van generatie op generatie als een oud
volksverhaal doorverteld, vieren we de laatste 10, 15 jaar tijdens het
welbekende en meestal druk bezochte pleinfeest in mei. Een feestelijke en
kleurrijke gebeurtenis, waardoor de traditie van de bedevaart naar Sint
Job weer nieuw leven is ingeblazen.
Job. Een sterke, gezonde man. Steenrijk; de rijkste man van het Oosten,
zo werd verteld. En volmaakt gelukkig. Job bezit een enorme veestapel. En
een leger personeel staat hem ter beschikking. En dan treft hem het ene
ongeluk na het andere. Hij raakt al zijn bezittingen kwijt door roof en
brand. Zijn kinderen – 7 zonen en 3 dochters – komen tijdens een
feestje om in een vliegende storm. En tot overmaat van ramp komt Job zelf
van top tot teen onder de zweren te zitten. Hem blijft niets anders over
dan op een mesthoop te gaan zitten. Anders geformuleerd: stilletjes weg te
kruipen in een ver hoekje.
Job heeft intens verdriet. Hij protesteert en beklaagt zich tegenover
God. Zijn vrienden die hem komen opzoeken zwijgen en tonen geen enkel
medelijden of begrip. Integendeel, ze verwijten Job zelfs dat hij zo
opstandig is. "Je kunt God nu eenmaal niet verantwoordelijk stellen
voor het kwaad dat je overkomt," zeggen ze. Job moet maar lijden voor
zijn zonden en de beproeving accepteren: verdiende loon. Iemand die zo
duidelijk in ongenade is gevallen, moet wel iets op zijn kerfstok hebben,
menen zijn vrienden. En alsof dat allemaal nog niet genoeg is, doet zijn
vrouw er nog een schepje bovenop: "Zeg God vaarwel en sterf."
Job vervloekt zijn vrienden en moppert tegen iedereen en alles. Maar
geleidelijkaan komt hij tot het besef dat de werkelijkheid zoveel groter
is dan hij zelf en dat er lijden is waarvoor geen enkele reden bestaat.
Hij ervaart dat de wereld voor mensen onbegrijpelijk in elkaar zit, maar
dat de realiteit desondanks tóch goed is. Huilend en scheldend komt hij
langzaam tot zichzelf.
Even sprookjesachtig als het begin eindigt de vertelling over Job. Hij
weigert zijn vertrouwen in God op te geven, waardoor zijn geduld
uiteindelijk wordt beloond. Hij krijgt alles dubbel en dwars terug, én
nog eens 3 dochters en 7 zonen. Hij leeft nog 140 jaren heel gelukkig en
ziet de kinderen van zijn kinderen. Een happy end, dat wel. Maar het drama
van de vertelling speelt zich af in het tussenliggende stuk van het
verhaal.
Lijden, pijn en verdriet. Als je, ook vandaag de dag, vraagt wat God
hiermee van doen heeft, dan staan we al gauw met de mond vol tanden. We
weten met God niet zo goed raad als we onschuldige mensen zien lijden.
Mensen dichtbij en veraf:
- vluchtelingen, asielzoekers en nieuwkomers,
- straatkinderen en daklozen, mensen aan de rand van de samenleving,
- slachtoffers van geweld en natuurrampen,
- langdurig zieken, aidspatiënten, kanker...
Mensen die vaak letterlijk verteerd worden door lichamelijke of
geestelijke pijn, of materieel gebrek. Mensen die bijna stikken in hun
verdriet, omdat alles wat hen dierbaar is werd ontnomen. En uit pure
onmacht hun geloof in een goede en rechtvaardige God laten schieten. Hoe
kan er immers een rechtvaardige God bestaan als je alle ellende om je heen
ziet? Hoe kun je geloven dat God goed is, wanneer je ziet hoe mensen het
slachtoffer worden van allerlei ellende? Waarom staat God het lijden van
zoveel mensen toe? Allemaal vragen waarop niet zo 1, 2, 3 een antwoord is
te geven. En misschien bestaat het antwoord wel helemaal niet.
Het bijbelboek Job vertolkt vooral de gebrokenheid en de kwetsbaarheid
van het bestaan. Het brengt de reactie in beeld van een mens in grote
nood, in grote vertwijfeling gebracht. Job spreekt felle en duidelijke
taal, waarin weerzin, protest, verlegenheid en wanhoop doorklinkt. Het
lijkt wel op een uitslaande brand, een neerstortende lawine, een veldslag.
In zijn persoon horen we de universele klacht van de lijdende mens:
"Moet de mens niet zwoegen op aarde, dagen maken van een dagloner?
Hij snakt naar schaduw en kent vruchteloze maanden en nachten van getob.
Ziek van onrust is zijn leven niet meer dan een ademtocht". Job staat
model voor wat veel mensen in zichzelf ervaren wanneer ze tevergeefs
troost zoeken bij een ander en naar de zin van het leven vragen, maar geen
gehoor krijgen. Niet iedereen heeft immers een luisterend oor.
Het leven kent veel zonzijden, maar schaduwzijden zijn niet te
vermijden. Ieder mens houdt bij tijd en wijle butsen aan het leven over,
iedereen wrijft van tijd tot tijd wel eens over een pijnlijke plek in zijn
leven. Dergelijke littekens zijn maar zelden goede herinneringen.
Job kan erover meepraten. In zijn persoon worden onze levensvragen
samengebracht en toegespitst. Vragen die te maken hebben met de diepste
lagen van ons bestaan, dat groter is dan wijzelf. Vragen die we niet uit
de weg kunnen gaan, maar waarop een eenduidig antwoord uitblijft. In die
gebrokenheid elkaar troosten met goedkope zoethoudertjes of helpen met
standaardoplossingen: daarmee lukt het niet de schaduwzijden te ontlopen,
want ze overkomen je gewoon en overspoelen je soms.
Lijden – een voortdurende ergernis die niet met God in verband te
brengen is. Een doorn in ons oog, die het zicht op God telkens weer
verduistert. Op het moment dat het kwaad ons overkomt, is het inderdaad
zinloos. Toch kunnen we er zelf misschien een zin aan geven, het boven de
zinloosheid uittillen. De vraag die je je dan niét moet stellen, is:
"Waarom is mij dit allemaal overkomen," maar "Wat ga ik er
aan doen nu het mij is overkomen?" De eerste vraag richt zich immers
alleen op het verleden, de tweede vraag is toekomstgericht, zet de deur
naar een perspectief open. Op deze manier stelt je God niet
verantwoordelijk voor ziekten, ongelukken en natuurrampen. Heeft hij
immers niet een wereld geschapen waarin het goede overheerst en waarin het
ondanks alles de moeite waard is om te leven? Heeft hij ons niet de kracht
en de energie gegeven om te strijden tegen het leed en het onrecht dat
onszelf en anderen wordt aangedaan?
Een verstandelijk antwoord op het lijden mag dan uitblijven, wél is
een antwoord mogelijk door onze handen uit te strekken naar mensen om ons
heen. Zoals Jezus de hand vast nam van de schoonmoeder van Simon die met
dodelijke koorts op bed lag. Zij werd door hem genezen en weer op weg
gezet.
AMEN