Matteus 20, 1-16 - Vredesweek Overweging oecumenische viering protestantse kerk Oisterwijk, 22 september 2002 Stel je voor: je hebt je de hele week van 's morgens vroeg tot 's avonds laat uitgesloofd op je werk om de klus die je baas had aangenomen af te hebben; en je krijgt hetzelfde uitbetaald als de uitzendkracht die vrijdagmiddags nog een uurtje geholpen heeft om even het laatste restje werk mee weg te werken. De reacties zijn bijna voorspelbaar: oneerlijk, niet rechtvaardig, onredelijk. Je moet er immers maar voor werken. Voor wat, hoort wat. Ruilrechtvaardigheid zou je dat kunnen noemen. In de gelijkenis die Jezus ons vandaag voorhoudt, wordt ons wel een wat vreemde landeigenaar gepresenteerd. Wat vooral opvalt is hoe afhankelijk hij is van de mensen die hij zou kunnen vinden om in zijn wijngaard te komen werken. Zoiets verwacht je niet van zo'n man. Want als je grondbezitter bent, dan heb je toch ook wel middelen om mensen aan je te binden? Je hebt dan toch mensen in vaste dienst en je hoeft er eigenlijk niet naar om te zien of het werk wel soepel verloopt? Kennelijk is dat bij deze man niet het geval, want hij gaat bijna elk uur naar de markt om werkers voor zijn wijngaard te zoeken. We hebben dus te doen met een hele bijzondere landeigenaar. We merken dat ook aan de manier waarop hij loon uitbetaalt: voor iedereen hetzelfde, onafhankelijk van het feit of je nu al vroeg aan de slag bent gegaan of veel later bent begonnen! Alles bij elkaar mag je wel zeggen, dat de manier waarop het eraan toegaat op die markt, wel zéér verschilt van onze vrije markteconomie en werkverhoudingen zoals wij die kennen. Maar daarvan is deze gelijkenis die Jezus vertelt ook geen voorbeeld. Eerder wordt hierin een soort tegenbeeld getekend van wat wij normaal en vanzelfsprekend vinden. De gelijkenis wil namelijk geen afspiegeling zijn van onze maatschappij, maar een ander perspectief openen: dat van het Rijk Gods, van de wereld zoals die er in Gods ogen uitziet. En daarvoor zullen we andere wegen moeten durven opgaan. Want de wegen die wij gaan, hebben maar nogal eens te maken met ongerechtigheid. De verhoudingen zoals wij die scheppen onder elkaar houden bijna structureel de ongerechtigheid in stand. Worden wij niet al te vaak beheerst door de economie en het welvaartsniveau, die voorschrijven hoe wij ons met elkaar te verhouden hebben? Meer dan we ons soms bewust zijn, zitten we gevangen in verstikkende systemen die bijna niet meer te ontwarren zijn en waarvan we eigenlijk ook moeilijk afstand kunnen doen. Daardoor komen we vaak nauwelijks meer toe aan waar het uiteindelijk om begonnen is: geluk en welzijn van onszelf en anderen. Het is allemaal zo mooi geformuleerd in de "Verklaring van de rechten van de mens", meer dan 50 jaar geleden. Het recht op een menswaardig bestaan, vrijheid van meningsuiting, zelfbeschikkingsrecht, gelijkwaardigheid en gerechtigheid onder de volkeren. Maar als we kijken naar het Europa van 2002, dan zien we dat tienduizenden mensen op drift zijn geraakt. Ze vluchten voor de armoede, de uitzichtsloosheid, honger en oorlog. Verdreven uit een in puin geschoten land, of een land waar ze zich niet veilig meer voelen, waar ze geen toekomst meer hebben, en waar van rechtvaardig loon voor werken al helemaal geen sprake meer is. Het is een prachtig idee, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid voor alle mensen. Niemand die daar iets op tegen heeft. Maar wanneer we naar de werkelijkheid kijken, liggen de zaken meestal anders, en is gelijkwaardigheid soms meer droom dan werkelijkheid. Want iemand die heeft gestudeerd, verdient meer salaris dan iemand die ongeschoold is. Iemand die veel dienstjaren heeft, heeft meer recht om zijn of haar baan te behouden dan iemand die pas begonnen is. En als je voor 16 uur in de week werkt of kunt werken, krijg je ook niet meer dan voor 16 uur uitbetaald. Doorgaans vinden we dit soort zaken maar heel gewoon; sterker nog: we hebben liever niet dat er inbreuk wordt gedaan op deze rechtsorde, en we vinden het maar lastig wanneer daarover vragen worden gesteld. Dat je een dvd-speler en een magnetron in huis hebt staan, dat je een nieuwe afwasmachine koopt als de oude versleten is, dat je jezelf in de nieuwe kleren steekt als de mode verandert of dat je de auto maar weer eens inruilt: dat is toch vanzelfsprekend? Misschien wel, misschien niet. Want als je van minder moet zien rond te komen of je tegen betaling van een karig loon uit de naad moet werken om maar aan alles mee te kunnen blijven doen, goed voor de dag te kunnen komen, je niet te laten kennen: dan komen deze zaken wel wat anders te liggen. En dan is het eerder zo dat we tegelijkertijd de idee van gelijkwaardigheid hoog en de praktijk van de ongelijkheid in stand houden. Intussen vergeten we misschien, dat er grote verschillen zijn tussen mensen. Verschillen in leeftijd, uiterlijk, aanleg en karakter, milieu en interesse. Als we werkelijk willen uitgaan van de gelijkwaardigheid van iedereen, dan zouden we juist ook rekening moeten houden met deze verschillen tussen mensen. En dan zou het wel eens zo kunnen zijn, dat Bert die de zorg heeft voor een gezin met vier kinderen recht heeft op méér salaris dan dan Frits, omdat die heeft gestudeerd of omdat die nu eenmaal meer dienstjaren heeft. En dan zou intelligente Angela die maar twee foutjes in haar proefwerk heeft, misschien toch een lager punt moeten krijgen dan Pleun, die zeven foutjes heeft, maar daarmee voor haar doen een hele goede prestatie heeft neergezet. En dan zou werken met het hoofd niet zonder meer hoger gewaardeerd hoeven te worden dan werken met de handen. De landeigenaar betaalt iedereen voldoende om van te leven. Degenen die de hele dag hebben gewerkt, krijgen niet meer dan ze nodig hebben, degenen die maar een paar uurtjes hebben gewerkt, krijgen niet minder. In het Westen zijn we niet gewend om op een zodanige manier met arbeid om te gaan. Wij tellen de uren op, maken lijsten en getallen. In de oosterse cultuur – waarin dit evangelieverhaal zijn wortels heeft – kijkt men meer naar de instelling en daarom doet het er niet toe of iemand een hele dag of slechts één uur gewerkt heeft. Omdat de landeigenaar weet dat er altijd nog anderen zijn die wachten op werk, blijft hij tot het laatste moment naar hen zoeken. Het moet de laatsten in ieder geval een goed gevoel hebben gegeven. Tegen het einde van de dag hadden zij waarschijnlijk alle hoop op werk al laten varen, en dan komt er toch nog iemand naar hen toe die zegt: "Jullie heb ik ook nodig". In onze tijd: onze CAO-regelingen zitten vol compensaties: elk verschil in opleiding, werkervaring, leeftijd en dienstjaren, wordt doorberekend in het salaris. Wanneer je het tempo in een bedrijf of organisatie niet meer bij kunt houden, of je bent te oud, kom je in de marge of nog erger: buiten terecht. Misschien mag je zeggen dat de arbeiders van het eerste uur jaloers zijn. Jaloezie is een sterke drijfveer achter het menselijk handelen. Maar het plaatst ons wel in een eeuwige concurrentiepositie ten opzichte van elkaar, en worden we blijvend elkaars rivalen. "Ik inleveren? Alleen als mijn buurman het ook moet!" "Mijn collega loonsverhoging? Ik ook!" Ruilrechtvaardigheid. De gelijkenis van de landeigenaar nodigt ons uit om de "vrije markt" te verlaten en op een andere te gaan staan. Die markt is een open plaats: daar kun je gevonden worden en vrij kiezen om in gelijkheid en ieder naar zijn vermogen te werken in de wijngaard. In het spiegelbeeld van de gelijkenis moet alles anders worden: ons zicht op God, op ons zelf, en ons kijken naar de wereld. Dat is geen vlucht, maar een totale ommekeer waarin de laatsten de eersten zullen zijn. AMEN |